fis-
Utt. .
en h.
1 7 2
Tab,
XXXII.
H - 5
V E R V O L G VAN D£ B E S C H R Y V I N G
zommige plaaczen vcelvuldig gevonden wordc. Deze foorc, die naaiiw]yks 3
linieii hng is, vak evcnwcl de Mcnfchen, welken by gcvai mec hunne voecen
in 't wator komen, zo hevig aan, dar ze menigmaal fchreeuwen van pyii,
en met bioedige beencn ce rüg keeren. En buiten dezsn zyn 'er 00k nog
andere kleinere foortcn.
O e Egel, of Bloedziiiger, dien wy op Tah. XXXII. afgebeeld zien, noeme
i k cen Vis-Egel , uit hoofde dai hy zyn voedzel voornaamlyk aan de Viffen
zoekc. De Korpers, fchoon met harde fchobben, als met een Panfier, bedekt,
hebbcn noehcans doorgaans een ramelyk aantal van diergclyke Egels aan 't lyf
hangen; doch ik geloove niec, dac 'er eenige iborten van ViiTen meer van
geplaagd worden, dan de Zeelten. Men zal toeh zeldcn een Zeelt vangcn,
daar niec ren minfte eenigen dezer Egels aan vail zirten; en wel dermaatc,
dac zy 'er niet ligt af te krygen zyn, zo ze zichzelven niet los willen laaten.
D e koleur van zulk een Egel is Over 't geheel bleek Olyfvei-wig, of graaiiwa
c h t i g - g r o e n , met veele witce punten bcifjrenkeld. De itfe en 41-16 pig, vertoonen
ons denzelven, zo als hy met zyn achterfle deel vafl: z i c , en het gantfclie
o v e r i g e lyf flangswyze lütlleekt. In 'c water zwemmende, llingert hy op de
e i g e n l l e manicr; en wel uiec eene fnelle beweeging; doch, vermoeid van't
zwemmen zynde, rok hy zieh als eene Slak te zaracn, en zinkt aldus naat
den grond. Wanneer hy voiwaffen is, en zyne grootlle ¡engte bereikt heeft,
l o o p t dezelve tot over de twee duimen. Aan de beide genielde Figuureo
vertoont a. den kop, en b. het aehterlle einde, alwaar hy op zyn dikUe is;
terwyl hy naar den kop toe allengskens dünner wordt; zo dat ik hem, tea
aanzien dczer gedaante, niet beter vergelyken könne, dan by een recht uitflaanden
Toethoorn, waar aan de kop het mondlluk, en 't breede einde de
opening voor 't geliüd verbeeldt. De Kop is plat, en van vooren iets gefpleeten.
In de iite Fig. zien wy deszelfs ondervlakte by hebbende in 't midden
eene kleine verdieping als cen pnntje; in de tig. vertoont zieh integendeel
de bovenvlakte.
Js de Kop van dezen onzen Egel aan den kleinen kant, het uiterrte deel
aan 't einde van 't lyf is wel des' te grooter en breeder. Deszelfs omtrek gast
de dikte van den Worm te boven ; en deze kan dit gedeelte, naar believen,
te zamen trekken, of verder iiitbreiden. Hier door is het ook dat hy zieh aan
alle lichaamen vafthechten kan: en op dat de Lezer een beter denkbeeld van
deszelfs maakzel möge vormen, zo hebbe ik dit aanmerkelyk gedeelte, aan
de ondervlakte te zien, in de 5 .0 Flg. by vergrooting afgebeeld. De oraiteli
heeft veel overeenkoma inet de zool van "een Paards-Hoefyzer, behalve M
de
D i u R U P S E N »N V L I N D E R S . 1 7 3
de buitenrand meer naar een wrong gelykt; doch de vnlling of binnenvlakte T/n.
is zeer verdiept. Daar benevens hebbe ik nog, als iets byzonders, aan onzen
Vis - E g e l opgemerkt, dat hy zieh veel korter te zamen trekken kan, en evenwel
weinig of niets dikker wordt; daar integendeel andere Egels, by die
inkrimping, niet alleen dikker, maar ook breeder worden, gelyk te zien is
aan de Fig. van Letter c. welke een Egel vertoont, dien ik aan een Kikvorfch c,
gevonden hebbe; die van eene kleinere Ibort, en veel brniner van koleur is;
en echter by de inkrimping breeder wordt dan de onze; welke in de sd; Fig. Fig. 3.
in die inkrimpende gedaante afgebeeld voorkomt.
Wanneer deze Vis-Egel zieh van de eene plaats naar de andere begeeven
wil, necmt hy de gelhkenis van de ade Fig. aan; doch zomtyds ook die v anKi . 2.
de bovengenoemde 3de 1-ig. Hy moet zieh in dien iland ftellen, ora dat hy,"' 3-
gelyk de Spanrup(i;n, of gelyk de eerlt befchreeven Polypus van den Heer
Trembley (zie deszelfs Blemoires, four fcrvir à l'Hifloire d'un Genre de
Polypes Ed. de Leide p. 34. ) voortgaat; dat is, hy zet zieh eerft
met zyn achterlyf ergens aan vaft, vervolgens fteekt hy zyn voorlyf uit, en
zet den kop van vooren aan 't lichaam, waarop hy zyn weg vervorderen wil ;
als dan trekt hy 't achterlyf naar zieh toe; en zo dra dat weder vaft zic,
ileekt hy 't voorlyf verder uit, en gaat aldus voorc.
§ 5.
Gelyk men van alle Infcéten, ten minflen van de nieefle foorcen, hoc fabelachtig
denkbeeld heeft, dat ze van zclven uic de verrotcing voorckomenzo
wierd zulks oudcyds ook van de Egelcn gczegd; ja zc-lfs nicn geloofc het nog
hedendaags; maar de ondervinding heeft my by de naauvvkeurige bcfchouwing
dezer Schcpzelen het tegcndcel gelcerd; en ik meene te können beweeren,
dac alle Iborren van Egels, in 't voorjaar, doch voornaamlyk in de maand
Maï^ paaren,- en dat de Wyfjcs vervolgens Eieren leggen. Wae onzen Vis-
Egel aangaatj' ik h-ad cens, in dien ryd van 'c jaar, eene groote raenigte
derzelvcn, in cen fchoon, beider, cn met water gevuld, Glas gedaan ; en
dewyl ik ze geduurig met alle opmerking befchouvvde, ontdekte ik op zekeren
dag, aan de binnen vlakte, veele kleine helder bruine puntjes, die allen
eenerleie gedaante of geflake liadden, en in de Fig. afgebeeld zyn.
Naauwlyks had ik ze gezien, of ik vermoedde, dat het miOchien Eieren van
myne Vis-Egels waren. Om nu hier van des te meer verzekerd te zyn, zo bediende
ik ray van \ Vergrootglas, waar door ik ontdekce, dat alle die vermeende
Bieren eenerleien vorm en tekening hadden,* en, ten aanzien van de koleur,
elkander volkomen gelyk waren. D e Fig. vertoont 'er een by vergrooting. F's. 7,
Zy hadden wel een ovaalen, maar teffens een fcherpen omtrek, en waren plac
Y 3 aan
i i i i l i .