Tau.
XLVH.
filjRffiy'
m 1 'lÜ i i i i
•Iii
p i )
3 3 « V E R V O L G VAN DE B E S C H R Y V I N G
De met eem drkvoudige geele horduuring vercierde Z w a r t e
R u f s ; welke in een [choonen NacbtvUnder van de tweede
Claße verändert, en zieh op de Wolle - Wilgen en Eßenboomen
ontbaudt.
§ . I.
eze cegenwoordige foort vati Rupfen hebbe ik voor de eerftemaal, in-
'c laatll van j^pril des jaars 1751. , op ecn'Vooren-ilruik in \ bofch
gevondcn. Zy was my ccn dien tyde t' eenemaal onbekend; en naauwiyks half zo
g r o o t , als ze hier in de iHe i-ig. afgebeeld is. Ik ondervond.ook naderhand,
dac ze nog ecns haare hiiid moeil afieggcn; cn zo min als ik my verbeelden
k o n , welk een Vlinder daaruic zou voorckomen, even zo weinig hoop had ik,
dac ze in 't leven zou blyven; alzo ik geheel onkundig was van 't voedzel,
'z welk ik haar geeven moelL. Maar in 'c. begin van 3Iai,. raet een goed
vriend en Liefhebber van myn Werk, een tydiang gevvandeld hebbeude, aau
d e voorzyde van een bofch, met oogmerk cm eenige my onbekende Infeften
te zoeken, zo vonden wy nog 12 diergelyke Rupfen. Dir baarde my te meerder
vergenoegen; aangezien ik nu waarfchyniyker wyze kon hoopen, dezelven
ter veranderinge te zdlen brengen. Zy waren allen raerketyk grooter, dan die
w e l k e ik reets had. Ik deelde dezelven met myn Vriend; denkende, dac, byaldien
ik hec ongeliik had de mynen door den dood te verliczen, hy mogelyk
g e l u k k i g e r kon weezen, en de zynen in \ leven behouden. Wy vonden alle
dezelven enkelvoiidig aati de Wolle-Wügen , EiTen, en andere laager ilruiken-,
. z i t t e n ; hoewel wy 'er zomtyds- wel drie aan een- zelfden ilruik ontdekten,
Overmics die gewaffen toen nog'geene knoppen of bladeren hadden, vielen ons
deze Rupfen des te eer in 't oog.. W y zouden 'er zekerlyk nog raeer gekreegen
h e b b e n ; byaldien wy, in 't eerft, met-derzelver afneeming wat voorzichciger
g e w e e f t waren; wanc wy verlooren 'er veelen onder de Uruiken; dewyl ze
z i e h , op het aanraaken der takjes, waaraan ze zaten, terftond te zamen rolden
e n ter aarde vielen. Voorts hebbe ik duidelyk ondervonden, dac de bladeren
der Wolle-Wilgen haar toc eene aangenaame fpyze zyn-; doordien. wy ze all
e n , op twee na, welken met Maden bezec.,waren,,met diergelyke bladeren
g-elukkig opgekweekt hebben*..
c .
• In 't jaar J^^S-, op den 10 Mai, ontdekte ik veelen dezer Rupfen in zcker bofch» niet
alleen aan de Wollewilgen en EiTenftruiken» maar 00k aan de wilde Rooi'^nftruiken, mits«
gadcrs aan Brandnetels: en ik bemerkte, dar ze, by gebrek van dezelven, 00k de jongc
Tuin-iälade, het Appel-en Peerenbloeizely de bladeren van her Aardbezien kruid, de Perlikfibkdercn,
en het Di}iz,endblad voor lief neemen. Doch zeker Liefhebber der Infeöen heeft
CLASSIS E FAPILIOJ^M JVOCTVLIN-OMVM:
yyt. J. ¿R^JeiJ'^^iv et- cäxr
II