4 4 V E R V O L G VAN DE B E S CHRYVING
Tab.VII. en hebben een tamelyk zwarten Kop; doch deze beide koleiirerr veränderen;
van tyd cot tyd ; gemerkt zy, even als andere Rupien, en als de meeHe-
I n f e f t e n , by toeneemenden wasdom, van huid verwiiTelen-. Dit gefchiedt tot
viermaalen toe*, zo als het ook met die foort van Rupfen- gelegen is-, vaiv
vpelken ik zulks, in het Eerlle Deel myner Hiilorie der Infeften, op driemaa-
!en bepaald hebbe. Doch wanneer ik zegge, dat de verandering van huid tot
viermaalen toe gefchiedt, dan is zulks re verilaan,. zo läng de Rnps eene
Rups blyft; want indien men alle de veranderingcu van huid, welke eenc
R u p s , van 't Ei af tot den Vlinder, ondergaat, wil rekcnen, zyn 'er Zeven,
D e eerfte geichiedt, by het komcn uit den Eierdop; vervoigens verändert zy
als Rups viermaal van huid; vvanncer ze uit de Rupfen geftalte overgaat, in
die eener Poppe, ilrookt ze de Rupfen-huid .af, het welk de zesdemaal is;
e n de zevende verandering gefchiedt, wanneer de Vlinder verfchynt, en die de
ledige Poppen - hulze achter laat. Gelyk het nu by alle Rupfen plaats beeft,
dat ze naamlyk, by ieder van de vier verandcringen van huid, die ze als
Rupfen ondergaan moeten, zo wel te vooren, als naderhand, zeer zwak en
krank zyn, geen ipyze willen nuttigen, en veeltyds ilerven ; zo is die ook
hec lot der Zy-Wormen.
s .
Met den tienden of elfden dag, na dat ze uit het Ei gekroopen zyn,.
vervellen de Zy-Wormen voor de eerilemaalf, en dan hebben ze de gedaante
^ i » T<' van de Fig. Het achterlyf blyft nog bruin; niaar 't voorlyf, waaronder
de zes klaauw - poot en zitten, wordt wiccer en dikker: de Kop is ook nog
zwart; en de Staarcipits, die te vooren naauvvlyks kenbaar was, vertoont zicii
n u iets meerder. Na even zo veele dagen gefchiedt de tweede verveliing, eii
Fig. dan erlangen zy de grootte van de S'^e en çde Fig. in welke geftalte zy
«» 9». reets duidelyk al's Zy-Wormen voorkomen. De Kop is nog wel donker^
maar meer bruin dan zwart; het witte voorlyf vertoont alrede eenige verhoogde
vouwen of plooien; en het alvoorens bruine achterlyf is thans, in den
wiiten grond, met veele bruine cieraaden- befprenkeld; die in zomniigen nu
doni
n de jeugd blyven ze gaerne by elkandcr, da« by meerdär wasdom vcrfpreiden zy zieh.
Na de eerfte Verveliing fchynen ze aliede iets gladder dan te vooren > en na de tweede
worden zy ten eenenmaale glad. Zo menigmaal als ze vervellen, breekt de huid by de
harllènpan losj zo dat mea altoos die van den Kop, van de andeie huid afgezonderd kenne
vinden.
KLEE M ANN.
* Velgens myne waarneemingen- veränderen" xy nog mcer, dan viermaalen, van huid.
^ Kl e e m a n n .
\ Ik hebbe opgemerkt, dat zulks by veelea reets op den zevenden dag gefchiedt.
K L £ E ^5 A N N.
D E Pv R U P S E N EN V L I N D E R S. 4 S
. , dan helderer zyn; en de Staartfpits is geelachtig. Wanneer ze naTis.VH,
donkerer, \ > 1 7 ¿ ¿ e r u l l hebben, vallen ze weder greetig op het
deze 'e lemaklyker mede om te gaan; dewy me,, ze m
voedzel; . , ^ - , i,oofd ziet, noch met de verwelkte bladeren
dien (laat met zo ' f ^ vervel ing hebben zommigen de gedaante
" ^ S r ^ o ' ^ e ^ i " e ^ d e l d e dt en "zyn ten dcele rec?ts gantfch wit.f^^; -
r f voor d z ^ ^ of a l t a n s t?n eerllen daarna, moeten de grooter
w van d r ù e n e n afgezonderd worden; indien z VVonoen van de k einen a g ^^^^^ ^^^ ^ u^^l^k^^s niet^ ^ te^n^ eerllren
tan "irTnd r o^tol nLmiyki Moerbezicinbladsren, te geeven. Doch
T w i r e r we î l e e ?oort=,; van Moerbezien-boomen zyn, te weeten de zwarte .
t de «^u en de bladeren van den laatften veor beter gehouden word n
Z voedrel vior de Zy-Wormen, dan die van den eerllen, zo zal .k- kort-
Z lantoonen waarin deze twee boomen van elkander verfehlen. De zwarte
ffloerbezplôôm heeft een dikken, en gemeenlyk krommen S.am, d,e zyneakken
meer in de breedte, dan in de hoogte, intfpreidt; zyne veelvuld^e
en d ki r Wortelen fchieten ook meer in de breedte dan in de d,epte. De
b L e » z y n rond en fpitstoeloopende, groot, ruw, hard, ten deele mgekorven
en donker-groen van kdeur. De Vrt:ehten zyn aanvangklyk groen, andere
L V e n wit,%aderhand worden ze rood, en emdelidc zvvart, hebbende een
Talenaamen zuuraehtigen Wynfmaak. De witte Moerbeztenboom ,s den.
voorigen in veele opdchten gelyk, maar heeft eene witter fchorfe, en zagter
. en helderer bladeren; de Vrueht is kleiner, in 't begm groen naderhand
w i t , of roodachtig, of graauw, en met zwarte flippen belprenkeld: zy is
wel zoet van fmaak, maar walgelyk, en bovendien ongczond.-In Mi l l e r s
Hotiemers fToordenboek vindt men ook nog het volgende van denzelvetiaangetekend:
De Witte MoerbezVÉnhoom wordt in Frankryk, Italie enz.
^emeenhk aangekweekt, om de Zy-Wormm met deszelfs bladeren te voeden-,
hoewel de Perfiaanen zieh ten dien einde altoos van den gemeenen arten
Moerbeziënhoom bedienen. Een zeker mrflandtg Man, die met beide de
foorten van bladeren de proef genomen hceft, verzekerde my, dat
IVormen, die de bladeren van de zwarte foort genumgd hebben^ eene veel
hetere Zyde uitleveren, dan de IVormen, welken men met de wme Joorf .
gelpyfi heeft. Doch hy merkt 'er hy am, dat men de zwarte foort matt'
aan de IVormen moet geeven, als zy een tyd lang van de witte foort
gegeeten hebben-, vermits anders de Wormen harßen, dat tn diergelyhegevallen
dikwyls gebeurd is. Men moet de Boomen, welken men gebiuiken
•uiil, om de Zy-IVormen te voeden, nooit boog laaten opwafen, maar
veeleer in de gedaante eener Hegge houden; en dan, in plaats van debladeren
enkel af te plukken, dezelven, nevens de jonge [pruiten te gelyk,
met de Snoei-Schaar affcheeren; het welk niet alleen veel fpoediger in
zyn werk gaat, maar ook -den Boom minder fchade toebrengt. Of bot nu
evenveel zy, of men den Zy-wormen zwarte dan witte. Moerbezienbladeretv
F 3 gÇe-
S '