: í
1114 V E R V O L G VAN DE B E S CHR Y V I N G
T A B .
X L I .
zo verllaa ik daar onder, de zogenaamde Roof-Byen; welken inderdaad gewoone
Byen zyn, maar zulken die, door verfcheiden toevallen, genoodzaakt
worden, haaren korf te verlaaten, en op ecn anderen, in de nabiiuríchiip, nau
te Valien, oni 'er raec gcweld in te dringen, den zwcrm te verdclgen, den
Honig te rooven, en dien in haaren kori' over ce brcngen. Doch van de;ioii
hoope iJi, in de voorgenomen befchryving der Byen, nog omilandiger te handelcn;
voor tegenwoordig zal ik niy bepaalen, oni alleen ^'an dien vyand
te fprecken, welke gemeenlyk de IVolf, anders ook de Mmc i de Byen-plaagtr,
enz. genoemd wordc.
Deze Byen-Mot is eigenlyk een kleine Nachtviindcr, welke, volgens mync
verdceling, tot de Vierde Clafie der Nachtvlinders behoorc; en iiit eene Riips
•ontllaat, die, voor zo veel ik weete, nergens anders dan in de Byenkorvcn,
en zelfs maar zeer zelden in de Hommels-nellen, gcvonden wordt. Ze komc,
zo wel als de Broeimoers in de Korven voort, doch nict dit onderfcheid, dat
ze niet, gelyk dezen, als een Ei, in de Honig-Cellen gelegd wordt; 't geen
vervolgens blykcn zal. Deze Byen-Motte is dan aanvangklyk eene Riips, «elke
uit de Eieren des Vlinders, na verloop van lo of 12 dagen, gebooren wordt.
Zo dra zy uit het Ei tc voorfchyn komt, is ze gewoon zieh in te fpiniien;
gemerkt zy anders voor de yverige Byen niet veilig zou weezen; doch haar
Spinzel beflaat in een overdekten gang, dien zy, naar gerade van haar lichaam
z o wyd maakt, dat zy 'er, zo wel voorwaarts als achterwaarts, in kruipen
könne. In 't begin onthouden zieh deze oiigebeden garten der Byen alken
onder aan de korven, tuflchcn dezelven en de plank, waar op zy ftaan. Zy
vcrvaardigen haaren gang kringswyze rondsoin den binnenrand; om dat ze,
20 lang als ze nog jong cn klein zyn, aldaar genocgzaam voedzel vinden;
beihande in 't waieh, dat de Byen, onder 't inbrengen, by ongelnk laaten
Valien. Als ze grooter worden, en in eene tamelyke mcnigte by elkander zyn,
taften zy het wafch, of het werk der Byen zclve aan; en begcevcn zieh
mcnigmaal tot in de hoogte. Dit echter doen ze ztlden anders, dan by nacht,
wanneer de Byen in rull; zyn. Daar cn boven houden zy zieh onder dit alles
geiladig fchnil; en verlangen onophoudelyk haar Spinzel of bedekte gangen;
invoege dat zy, als 'er veelen byeen zyn, dikwyls den gantfehen Korf vol
maaken; zo dat de Byen, tot hnn verderf, in 't Spinzel blyven hangen; waar
in ze dan, zonder zieh weder te kunnen losmaaken, ftcrven moecen. Hier toe
doet ook niet weiiiig de walgelyke renk, dien deze Rupfen Van zieh geeven,
cn die den Byen, gelyk alle andere ffank, noodwendig onverdraagelyk nioee
zyn. De flerkte van dezen ftank hebbe ik zelf ondervonden: want toen zeker
begmiftiger, in onze Nabuurfchap, my eens eene Doos niec een groot aanral
« n diergelyke Rupfen toezond, liheelde het weinig, of ik had dezeive weg-
OER R U P S E N EN V L INDERS . 215
•eworpen, na dat ik ze niet zonder veel moeite geopend had. Dit openenTia. g'ng ook niet zeer grif in zyn werk; doordien zc zieh, van binnen in de
OOS, in haar Spinzel verborgen, en tevens het dckzel zo vaft aan de Doos
gefponnen hadden, dat ik niet anders dachte, of het was 'er aan gelymd.
Toen het eindelyk losbrak, ontving ik terftond eene walgelyke lucht in de
neus, zonder eene eenige Rups te ontdekken, fchoon 'er zig meer dan vyftig
in bevonden. Doch ze kwamen, van den fehrik, in welken zy vermoedelylc
door het openen van de Doos geraakt waren, herileld zynde, wel dra voor
den dag; en vielen met yver aan 't werk, om de gaten van 't Spinzel, door
't openen van de Doos veroorzaakt, te floppen. Dit niaakte my des te opraerkzaamer,
en de begeerte, om haare verrichtingen en overige eigenfchappen
te leeren kennen, bragt te wege, dat my de ftank verdraagelyker wierd; ook
zyn ze naderhand niet alleen in Poppen veranderd, maar ik hebbe 'er ook
verfcheiden Vlinders uit zien vooi'tkomen,
3-
Op Tak XLI. in de ide f"ig. ziet men by Letter a. eene jonge Moc-P'S- ••
Rups in haar bellooten Spinzel; en Letter k vertoont 'er eene die grooter^^'^*
en ouder is, in een langer omfponnen gang, in welken zy aan de bovenvlakte
kruipt; waarom zy ook met de pootcn omhoog gezien wordt. Haar
Spinzel is meeftal witaehtig, en aanvangklyk zo doorzichtig, dat men 'er de
Rups den meeften tyd doorheen zien könne; fchoon zy 'er haaren drek en
andere vuiligheid onder menge. De draaden van dit Spinzel zyn zo va!l eti
fterk, dat ze naauwlyks te breeken zyn. Alhoewel nu deze Rups in haar Spinzel
tamelyk veilig ligge voor de Byen, en dezeive zieh, zo dra zy onniad
verneemt, door een gezwinden tc rugtocht weete te verbergen; worden 'er
nochtans veelen van dezelven door de Byen gedood; of, wanneer ze zieh
nog niet genoegzaam ingefponnen hebben, of wanneer ze zieh des avonds,
als de Byen nog wakker zyn, te verre buiten heur Spinzel waagen; verniits
'er de Byen dan op aanvallen, dezelven dooden, buiten den korf fleepen, en
wegwerpen.
S- 4-
Deze Mot-Rups verkrygt eeril binnen drie weeken haaren vollen wasdom
en grootte; en zy, die in den Herfll in den Byenkorf als Eieren gelegd
worden, blyven 'er ook den gantfehen winter door, in de geilalte van Rupfen.
Doch om zodanig eene R.ups wel te können befchouwen, hebbe ik 'er
eene in de 2<le Fig., buiten haar Spinzel, onder 't 00g gebragt. De grootilen,
waaruit de Wyfjes-Vlinders voortkoraen, zyn bykans'ien duim lang. Haar
gantfche lyf draagt veelal eene bleek-okergeele koleur; en 'er loopt boven,
door 't midden, eene helder-graauwe linie. De blinkende Kop is, benevens
de