/ í i'
m
m
S i î V E R V O L G VAN DE B E S C H R Y V I N G
TAB.XL.Manlyken Vlhider vervolgens ook onder 't oog te bvengen, indien ik het
geluk Iiad van denzelven magtig te worden. En dewyl ik tegenwoordig hierin
ä' • naar wenfch gellaagd ben, zo vertoone ik heni op deze Tab. in de 6°e fíg
Deze Vlmaer is my reets voorlang van een Liefhebber iiit Kala, by W
dien ik nogmaals dankzegge, toegezonden, met een bericht, dat dit het Mannetje
IS van t vleugeilooze Wyfje, dat uit de boven befchrecven Spanrupfe
yoortkomt. Gemeide begunftiger verzekerde my teffens, dat hy ziilke Mannetjes,
benevens diergelyke Wyfjes, verfcheiden niaalen, uic zodanige Rupfen
gekreegen had. Ik zou dus dezen Vlinder al vecl vroeger in afbeelding hebben
können vertoonen, Indien ik het gebrek nict had, van aan foorFgelyke
dingen wemig geloof te geeven, zo lang ik dczelvcn niet met eigen cogen
gezien hebbe. Ik vci-zoeke deswegen aan alle zodanige Liefhebbers, welken
my hunne aannierkingen over deze en gene onderwerpen mede deelen, eerbiedig
cm verfchooning; en bidde hen van den anderen kant, my verder met hunne
genegenheid te vereeren, en dit gezegde niet ten kwaadUe te duiden.
§• 3-
Ik ben dan, cm kort te gaan, eindelyk ook zo gelukkig gewecll, van zelf
dezen Vhnder uit zyne Rups deelaehtig te worden. Deszelfs bovenvleiigels
hebben eene okergeele grondverwe; en zyn, behalve met veele kleine flippen,
ook met eenige breede, donkerbruine vlakken en fbeepen vercierd. De ondervlengels,
daarentegen, zyn bleek ekergeel, en met veel meer helder-gi-aauwe
tedere ftipjes befprenkeld; doch aan den buitenrand hebben zy eene geele bezooming.
Het lyf van dezen Vlinder is, naar evenredigheid van de grootte der
vleugelen, zeer klein en dun: doch 'er komt ook een tyd, dat deze Vlinder
meer dan één lichaam moet draagen. Want als hy paart, vliegt hy met he'
aan hem vaftzittende Wyfje, gelyk die gene, welken ik op Tab. XL in 'i
eerlle Deel, Tvveede ClalFe der Nachtvogels, befchreeven hebbe, door de
lucht; ten einde 'er nict te veel Rupfen van deze fooit op dezelfde plaats te
zamen komen; wanneer de Wyfjes zieh van hunne facvruchte Eieren ontlañen*.
Het achterlyf van dezen Vlinder is ecnigzins heider-geel van koleur;
en
* DitgantfchcvoorgeevenÄcuntopccnetVvalligewaariiremingi ooch viiidt men srond in de
ratum van d.t Dicrtjs. Meli Jiecft zodanig een jcvlengcldc Mannet]«-Vlindfr met jyn
oogevlcugeld Wyfje 2icn wegvhegetü en men heeft 'er aanllonds londer behooriyk nadmken
mt beüooten, dat lulks om geen andere reden gcfchiedt, dan, om dat het Mannetie,
daar het Wyfje georek aan vlciigelen heeft, het zelve tc hnlpe komen, en, gednnrende de
paaring, op verfcheiden boomen brengm moet; ten einde het dezerwvze zyne Eieren op
verfcheiden boomen zoudc können leggen cn verürooien. -Maar men heeft 'er tóet by bedacht.
DER R U F S E N EN V L I N O E R S . ms
en ieder lid of ring van 't zelve pronkt met zwarte langwerpiga ftippen ofTio.xr-..
punten: waar tegen het körte voorlyf merkelyk dikker, en ten aanzicn der
grondverwe iets geeler is. De daaraanzittende kleine ronde kop is nog helderer
van koleur, en heeft twee vedervormige fprieten.
De BYEN-MOTTE, henevens haare ver ander ing in een
Vlinäertje. Behoorende tot de merds Clafe derNachtvUnders.
e Byen, die zo vlytig als nuttig zyn, hebben niet alleen van't Weer,Tabj
L ^ van verfcheiden Gevvaffen, van de Menfchen, van de Viervoetige'""'-
Dieren, en van de Vogelen veel uit te ftaan, maar ook van de Infeften, als
van de Spinnen, Mieren, Wespen, Hommels, van den zogenaamden Wolf,
en zclfs van haar eigen geOacht. Nopens de vyanden van haar eigen geflacht.
dat zodanige Vlinders licli nict vrywiffig met hunne Wyfjes op de vlucht begeeven, cn'er
mede door de lucht vliegeni maar wd, om dat ze verjaagd worden; en dat dicrgelyk
eene vhieht bygevolg veeicer uit vreezc gefchied kan z.yn, om van den gencn, die hen by
hunne paaring betrapt, niet gevangen te worden, Dat zodanig lets, en met het bovengemelde,
de oorzaak van dit verfciiynzel is, ftaat by my vaft; want ik hebbe ondervonden,
dat deze ongevleugclde vlinders, met hunne Mannetjes, zo lang in ruil blyven, als de
vermenging diuirti en dat het Mannetje, na de volbragte paaring, het Wyfje geenzins raet
zieh door de lucht luflecpt, maar hetzelve op den boom, waarop de paaring vcrricht is,
te rüg laati en dat het vleugeilooze Wyfje (van dit fiach van VlindersJ naderhand op den
boom heen en weder loopt, en aan verfcheiden takkcn van denzelven zyne Eieren uitftrooit.
Men bezeft wyders de ongegrondheid van dit denkbeeld, dat het Wyfje, gednnrende
de paarins, door het Mannetje al vliegende op veifcheidcn boomen gedraagen zou moetenworden,
om zyne Eieren op die vcrfcheiden boomen te leggen, ton klaarfte, als men
flechts nagaa^ dat het Mannetje <lan telkens en 2,0 menigtnaal van de paaring zon moeten
afilaan en dczelve hcrvatten, als het Wyfje ^icli van een zeker aantal van Eieren wilde
ontlallen. Daar dit iiu niet gefchiedt, kan cen opmerkzaam Liefhebber der Natuure hier
uit befluiten, dat foortgelyke Mannetjes luinne vleugeilooze Wyfjes niet vooibedachtlyk mede
door de lucht voereiii maar dat ze. alleeii uit viees van gevangen tc worden, die vlucht.
Waagen. Men ziet ciit zelfde ook m«nigmaal van de gemcene wicce Dagvlinders; maar
dewyl beide de geilachten van die foort vleugels hebben, heeft men 'er gecn acht op gcilaagen,
en 'er gecn andere oorzaak, dan die der ontvluchtinge, voor uit gcdacht. Hier bcnevens
moete ik nog aannierkcn, dat de Spanrupfen-Vlinders, wanneer ze uit de Poppenhuid
te voorfchyn komen, een helder roodachtig-bruin zuiveriiigs - fap van zieh geeven, enden
gantfchen dag over ftil cn gcruft blyven, maar zieh by 't aanbreekcn van den nacht des te
wakkerer en vlugger toonen. Ik kenne ook meer zodanige Spanruplen, die in gevleugelde
Mannetjes en ongevleugelde Wyfjes verauderen; en in myae Byvoegzekn, tot de Röfelfche
Natuurlyke Hiilorie der Infeöen, hebbe ik 'er op Tab. XXXI. eene foort van afgebecld,-
en tot aan de veranJering beichveeven.
D d j Kl e e m a n n - ,
iV
I -
ll'iiitn;.-. 11
iSi« lä
1
PI