. r .
• j ' "
TAB-
9 S
g m
Voo
V E R V O L G VAN nr ßESCHRYVlNG D E R R U P S E N EN V L I N D E R S . ? 7
ifti doordien dezclve meerendeels, gevonden wordt by ecn Mic
oorts noeme ik hct gcvlcugeld Schcpzel, dat door de Vcrandering uit äei
Worin voortlioint, ceiii; Land-en Naclitnimph; om dac^'liet niec allcen «i
Libelle, of zogcnaarade VVateraimph gelyk is, maar ook uit een Aardu'ot;
en Iiict als deze uic ccn Waterworm, gebooren wordt; en dat dezclve 4
benevcns flcchts by Lacht, cn ilict, als de Waternimph, by dag gevvooii
te vliegen.
DeZ2 gtnoeir.de Land-en Nachmimph was niy reets voorlang bekend J
weert; zo ter oorzaake dat ik haar menigwerf gezien had, als uit hoofde J
'er op zekercn avond eene, door een open Venller, in mynvertrek, ronckj
de Kaars, kwam rliegen; ook had ik 'er zelfs ecnigen in myne Verzamda
van Infeäen. Doch uit welk een Worm zy voorc kwam, kon ik niet oiitde
ken; voor dat ik eindelyk by geval het zcsde Deel van hec Werk van q
Heer Da REAUMUK in banden kreeg, en doorbladerde; alwaar hy in de X]
Memorie cene breedvoerige befchryving van dit Infeft geeft. Het was' my lüJ
tyds zeer aangenaam, den Worm, waar uit deze Nimph haaren oorfprJ
heeft te leeren kennen; maar ondertuflchen kon ik my niet erinneren deniJ
ven ooit gezien te hebben; fchoon ik niet twj'ffelde, of hy zou zieh oou
ons geweil onthouden, door dien 'er de Nimphen veelmaals befpcurd Wü
den. Ik deed derhalve myn uicerile beit om dien Worm te vinden; doch d
twee jaaren lang weiidde ik vcrgeeflche moeite aan; ondertuflchen zou ik d
t e r , indien ik had können leezen 'c gene 'er de Heer DE REAUMUR vanTCW
myne moeite veeleer beloond gezien, cn mynen wenfch Ipoediger verkrcege^
hebben. Want, na dat de Heer Dr. HUTH my, het gene my noodig was IT
weetcn, verkiaard had; wel inzonderheid dat deze Worm zyn verbiyf heeft, ini
drooge Zand; en dat een trcchterswyze gemaakt rond kuikje zyne tegenwoo^
digheid te kennen gecft; zo was ik verzekerd, diergelyke kuiltjes, of hoüif
hedcn, meermaals, aan de zandige wallen der bofchen of becmd:n gezieni
hebben; hoewel ik ze altoos gehouden hadde voor kuiltjes, die doordc
regen, of het druppcn van de boomen, veroorzaakt waren. Nu beter onJti
rieht zynde, ging ik virvolgens nooit zodanige kuiltjes voorby, of Iii
naauwkeurig toe: maar alle myne deswegen aangewende moeite was insgelyl:
vruchteloos; tot dat ecn jonge Boere Knaap, van wicn ik my dikwyls by ^
InfeifVcn - Jagt bediende, my leerde, hoe deze Wonnen tc vangen waren. Ol
zekeren d.ig met hcm wandelende, wees hy my, aan den liant van ecn wr,
digen wal, by 't Woud, verfcheidcn diergelyke kuiltjes in 't zand, raci m
zekoring, dat hier ook veele Zand - Diertjes raoetkn zyn. Hem daarop gl
vraagd hcbbende, of hy zodanige Dicrcjcs ook will: te vangen; dowyl ik
begeerig was 'er e:n te zien? zo ving hy teritond ecne Micr, en wierpzs
i£n die? kuiltjes; doch naauwlyks hadikgezica, dat die Micr door een anä" ¡¡¡e [)eel.
Sctef
>hepzel gegreepen wierd, of de Totige fchepte met zyne band eenig
bp- en toonde my den Worm, welken de Mier nog tuflchen zyne vangtang^"' •
l a l i hield. Teffens verhaaldc my die Knaap, dat hy, met andere Jongens in
l e t Zand fpeelende, eens met verbaaidheid gezien had, dat 'er in die kluit-
; een Dier verborgen zat, het welk alle Mieren opknapte, die by toeval,
ioor 't rullend Zand, in die trechterachtige kuiltjes neder zakten; dat zy
iaarom cen langen tyd toegezien hadden, om die kuiltjes niet te naderen;
:ot dat eindelyk een zyner Speelknaapen de floutheid had, van 'er in te
'taaven, en hnn dien Worm te toonen; waarmedc zy zieh naderhand, uit
loofde van zyne lilHge wyze en behendigheid om de Mieren te vangen,
ncnigmaalen vermaakt hadden.
S- 3-
Dien liffigen Mieren - Roover dus hebbende leeren kennen, cn vangen, zo
[ferzaraelde ik 'er veelen van allerleie grootte en verfchillenden ouderdom; die
L naar huis bragt; alwaar ik hun bekwaame wooningen bezorgde; te weeten
|ioiuen cn glazen Bakken van een handbreed hoog, en halfwegen met droog
Eaiid gevuld, om 'er myne nafpooring en onderzoeking mede te beginnen;
welken ik myne waameemingen nu verder befchryven zal. Vermoe-
Iticlyk zal 'er veel inkomen dat met de befchryving van DE REAUMUR overfeenaemt;
nochtans kan ik verzekeren, dat ik alles, wat ik 'er van zeggen zal,
feelf gezien hebbe; en als ik iets uit gemeiden Schryver asnhaale, zal ik het
fcetrouwlyk melden. Dat ook myne Figuuren geen namaakzels zyn van die
I den Heer DE REAUMUR, zal ieder, die dezelven by elkander vergelykt,
moeten bekennen. Twee kundige perfoonen, cenerieie zaak onderzoekende,
moeten, wanneer zy voorzichtig te Werk gaan, meermaals het zelfde vinden;
waardoor dan de waarheid des te meer beveiligd wordt. Komt 'er verder'
bygeval in myne befchryving iets voor, 't geen de Heer VALLISNIERI reets
gozegd heeft, zo kan men nog minder denken, dat ik zulks uit hem hebbe
overgenonien: want, zo my uit het Werk van den Heer DE REAUMUR niec
bekend geworden was, dat deze, in 't jaar 1697. te Venetis^ de Hiftorie van
tien Mieren-Roover befchreeven en in 't licht gebragt had, zou ik 'er niets
van gewcetcn hebben, gemerkt zyne Schriften my nooit ter band gekomen
zyn. Bovengenoemde Heer DE REAUMUR fchryft, dat dit Infcft, federt omirent
50 jaaren, bekend is; en zegt, niet te können begrypen, hoe 't
mogelyk zy, dat de onde Natuurkundigen het niet waargenomen, ja zelfs
Biet eens gezien hebben. Ondcrtuirchen kan het hun echter niet gantfch onbekend
geweell zyn; want ALDROVANDUS zegt, in zyn VJe Bock van de Infeften,
Qap. L pa^. 207^ in den Frankforcfchen druk, dat de Formkaleo, volgens
ALBERTUS MAGNUS, een Infeft is, 't welk onder de Mieren zo vecl als een
Leenw, en teffens.eene Mier en een Leeuw zy; dat het een wel klein,
^laar den Mieren zeer fchadelyk Dier is; zieh onder 'c Zand verbergt;
' " ' ifts, Smk. N van
fr