O A M. B M ^^ € M T ,
TOT DE B E S C H R T F I N G
D E R OVERIGE
RUPSEN EN VLINDERS»
Die in dit Dercle Deel voorkomen.
§• 1.
groot getal der Infeften, waar van ik nog geduurig nieu-
4 H t ^ sn, en ook onbekenden ontdekke; mitsgaders de gelegenby
welke ik, volgens het gemeide, in myn Eerften
Deel van de Hiftorie der Infcften, zo in de Voorrede, als
clders, nu een tot deze, dan een tot cene andere ClaiTe behoorend
Infeft befchryve; hebben my aanieiding gegeeven om een vervolg op
dezelven te beginnen. Het verlangender Liefhebberen van myn Werk
heeft my teffens aangefpoord, om dit vervolg niet verder uit te ilellen.
In 't laatfte blad van de eerfte ClalTe der Naditvlinders (zie Eerße
Deel, Eerße Stak, fag. 175.) gezien hebbende, dat ik de Rups,
waaruit de zogenoemde Doodshoofd - VLinder voortkomt, reets deelachtig
was; hebben ze my dikwyls aangemaand, om de befchryvitig
A van