I W
DER R U P S E N EN V L INDERS .
3-
Í57
in de 3''= Fig- zira wy de ondervlaktc van deze Waterluis; waar u!t bIykt,T«.
4it de kop en 't voorlyf, nevens de vangpooten, eeno grociie koleur hebbcn
WMrtegcii de overige vier pooten, zo als het achterlyf, decís okergeel, cn
deels biuin zyn. L)c roeipooten, welken ook hier de anderen in lengte overtreffeii,
b>_flaan uit drie gewrichten zonder klaaiivven; vaii welken het eerlle
eil twe'ede, aan den achterften rand, ten llerkfte mec ftyve hairen bezec zyn:
2e hebben deswegen veel overeeukomll m;c de roeipooten van de voorige
Waterluis. Doch het middellle paar pooten is merkelyk van dat dier Luize
onderfcheiden: want fchoon het ook uit drie deelen of gewrichtcn bellaa, is
nochtans het voorlle zeer dtm en teder; en weder uit drie of vier nog kleiner
deelen te zamen gelleld; en aan 't uiterlle einde met een dubbelen klaauw
voorzien. Het voorlie paar, of dat der vangpooten, is hier zeer kort, en heefc
tlleenlyk cwee, in dikte, zeer ongeiyke ieden. Het voorile beilaa: uit een
cnkeleii fgherpen klaauw; en het achterfte, dat zyne inleding aan 'c borfflfuk
heeft, is veel dikker, dan alle de overige pooten. De ileck-zuiger, of zuigm^
ei, is gelegen aan de borll, tuííchen de beide voorpooten; en op dat ons
dezelve des te duidelyker in 'c oog zoude vallen, hebbe ik het gantlche„,
voorlle deel des lyfs in de 5J= Fig. by vergrooting afgebeeld.
S- 4-
In deze vergroote Figimr zien wy aan den rechterkant zeer onderfcheiden,
dat de uiterlle klaauw der Vangpooten bruin is, eene fcherpe fpits heeft, en
biiinenwaarts gekrorad ftaat. Wanneer deze Luis een roof betrapt, dien ze vaft
houden wU, zo knvpt ze den klaauw toe; en íluit denzelven in het dikke
deel, het welk ten dien einde eene foort van goot of fleuf heeft, gelyk men
aan den linker poot van deze Sil« Fig. befpeurt. De buit, die doorgaans in
kleine Water-Infeften beftaat, kan haar, dus gevat zynde, niet ligt ontflippen;
ook fleekc de Luis het Ideine Infeft terftond met den naby gelegen angel, en
migt het vervolgcns uit.
5-
In de 4de Fig. zien wy onze Waterluis in eene vliegende gefeite; en dezey,^, ¡¡^
«rtoont ons niet alleen haare boven-maar ook de ondervleugelen in hunne
gamfche grootte en geheelen omtrek. De bovenvleugels zyn, als reets gezcgd
is, bruin, en hebben, aan den voorllen en aehterllen rand, eene inkerving;
War tegen de onderften, met eenige weinige .aderen doortoogen, dof- witachóg
van koleur zyn. Het achterlyf is, vooraan, meeftal zwart; doch van achteten
helderer en meer bruin; ook zien wy nu, dat de, by de gedekte bovcn-
1 , aan de kanten uitfteekende oranje-geele zoom niets anders dan
V 3 eene
' ' sr iii wi'
Ifcii,
Iii. j ' - i : ' ' ' ! i!
i v . l 31
í í i : - - ; : ^ ^