84 V E R . V O L G VAN DE BESCHRYVING
InXVI f f "'f''^- "^'^'•wlyks verncht, of zeker goed Vriend kwam „.v
bezoeken, en bragt my^nog een prar van deze Rupfen; welken, fchoon no»
zo grooc niet als de eerlle, echter alrede den laatlkn Rupfcn-rok aan haddeir
en my, zo wegens haare wakkerheid als graagen eeiluft, alles goeds van haar'
deeden hoopen Ik bedankte mynen Vriend des te meer, aangezien ik te
minll« eenen Vlinder verwachien koade.
S- 3.
Hetis den Liefhebberen van Flora genoegzaam bekend, dat 'er, uit zasden
van eenerleie Plant, niet altoos Bloeraen van eenerleie koleiir opfchieten • cvcn
zo gaac het ook met de Rupfen. De Rupfen, die uit de Eieren van een
Vlmder voortkomen, zyn niet altyd gelyk aan die genen, waar uit de Vlinder
gelprooten was; fchoon ze voor 't overige, als de Bioemen, eenerleie geflalte
en aarc met de Moeder hebben. Diis was het geiield met rayne drie ontvaiigen
Rupfen, welker gedalte my duidelyk te kennen gaf, dat ze van eener- '
leien aart -waren; hoewel zy in koleur merkelyk verfchilden. De eerile, die
ik op den 25 Auguftus kreeg, had over 't geheel eene geelachtig-groene
grondverwe, als m de Hie Hg. van Tal,. XV. te zien is; welke dezelve
volwallen, m haare natuurlyke grootte, vertoont. De tweede oordeelde ik
onnOTdig af te beeide*, gemerkt zy van de eerfte nergons in verfchilde, daii
to haare grondverwe meer okergeel, dan groen was; en de derde, in de ade
J-ig. te zien, had eene donkere oranje-geele grondverwe. Nu zullen wy de
•eerfte eens wat naauwkeurigcr befchouwen. Haare lengte beloopt bykans 4 en
een halven dumi; het Lyf is nagenoeg van eenerleie dikte, tot aan de' drit
voorfte leden of nngen; die alk-ngskens dünner worden; invoegen dat de hals
en de kop de twee kleinfte leden uitraaaken. De ronde en van voorcn ffefpleeten
Kop van deze Rups der i'-le Fig. is blinkend bleek-groen; doch de
drie daar opvolgende ringen zyn, benevens de helft van den Vierden, meer
Citroen-geel, dan groen. Op den derdcn ring, van den Kop af, ziet men,
ter wederzyde, eene fchoone blaauwe Spiegelvlak; welke uit twee Ilukken
fchynt te beihan; om dat hy met eene diibbele, ovaalronde donkere bczoommg
voorzicn is. Deze vkk wordt, naar 't midden toe, heldcrer blaauw en
loopt, m 't midden, ongemerkt in een wit punt te niet, derwyze echter,
dat hy altdos verdeeld ichyne te blyven. Op het hatte en achterile lid vertoont
zieh eene oranje-geele ftaart- of hoorn-fpits; welke, ten opzichte van.
het maakzel, van eene andere,gellalte is, dan men zulke fpitzen aan de ovrnge
Rupfen dezer ClafTe ontdekt. Dezelve valt naamiyk zeer kort en (lomp;
ftaat ook met zo wel m de hoogte, en hangt veel meer iets gekromd nedcrwaarts.
Van deze hoorn-fpits af loopt 'er, door alle de ringen, tot in den
Vierden van den Kop af gerekend, ter wederzyde een breede witte flreep;
längs welken, van onderen, een byna zo breede Violet-blaauwachtige flreep
getrokken is. In dezen laatllen ziet men eene rei witte punten; die echter in
B e n R Ö P S E N EN V L I N D E R S. 8 5
Fie. 1
Hg. 5.
I raeerderen getale, boven den Witten ftreep, in den groenen grond, naar de Tab. XV.
I bovenvlakte van den rüg, gevonden worden. De zes voorfte klaauwpooten'^"^^'-
Izyn fchoon blaauw van koleur; doch de 8 flompe buikpooicn, mitsgaders de
I beide nafchuivers, en de gantiche ondervlakte van 't lyf, ziet inen in tegen-
I deel gras-groen. De ter wederzyde llaande 9 Luchtgaten zyn zo groot, dat
I ze zeer duidelyk in 't 00g Valien; z.- vertoonen zieh langkwerpig rond, zwart
I vaa koleur, en Haan in eene geele bezooming.
f 4-
Dos zag "er myne eerfle Rups uit; en de beide anderen waren in maakzel,
lals reets gezegd is, /o weinig van haar verfchillende, dat 'er naauwiyks iets
I meer van te zeggen zy; dewjl ik reets gewag geniaakt hebbe van 't onder-
J fcheid der kolcure; doch het verfchil was aan myne derde Rups, in de iJe
I/V^. afgebeeld, evenwcl zo-groot, dat ik niet voorby könne, 'er nog iets van
I te melden. Derzelver Kop is bleek-bruin, en de daar op volgende eerile rin-
Igen zyn, zo als de gantiche ondervlakte des lyfs, de vier paar buikpooten,
I de dikke nafchuiver eu de ftaart-fpits, volkonien oranje-geel. De bovenvlakte
Ivan den rüg heeft wel dezelfde grondverwe, maar valt iets bleeker uit, en
I fpeelt daar nevens eenigzins in 't Roozenverwige. De byzondere, groote,
I hoogblaauwe Spiegelvlakken, ter wederzyde op den derdcn ring, ontbreeken
I hier ook niet; en de breede, witte Zydellreep is 'er insgelyks; die echter by
I deze Rups, zo wel van boven, als van onderen, met rood - bruine vlakken
I voorzien is; welken iets donkerer zyn, dan de overige grond. Boven den
I Witten (Ireep vertoonen zy, op ieder der zes ringen, waar op ze gezien wor-
Iden, een halvert-driehoek, die met veele witte-punten bezaaid is; en onder
I dezen ilrcep is de averige donkere grond raede met eene rei witte punten
I voorzien. Van den Kop af loopt 'er-, van boven over 't midden der drie eer-
I !le ringen, mitsgaders eer wederzyde van dezclven, eene donkere linie, en
I de drie paar voorpooten hebb.n dezelfde koleur, als die van de eerfte Fit'uur.
rWanneer wy nu alles, wat aan deze beide Rupien, boven anderen, bvzonder
I op te merken is, te zamen neemen, zo beftaat zulks in de beide fchoone
I blaauwe fpiegelvlakken; in den breeden Witten zydeftroep; in de om denzelven
ftaande veelvuldige witte punten, en eindelyk' in de ftompe, ncderwaarts
geboogen Staart of Hoorn-fpits. Deze vier ftukkcn zyn, mvns oordeels, genoegzaam
voldoeiide, om het kentekenonde van onze Rups te bepaalen, en
liezelve van anderen te onderfchciden.
I S- 5.
m^u"""«!""''''^ ™ «^ä overige eigenfchappen dezer Rupfe te
meiaen. v\anneer ze aangeraakt wordt, maakt ze weinig beweeging tot tegenx
i-er, entrekt alleen den Kop en de drie eerfte leden zodanig te zamen, dat
L 3 men
t :
-Li: •