17Ö V E R V O L G VAN DE BESCHRYVING
TA». Vlinier met uitgebreidcn VIcugelen, waar door wy hem op zyne bovenvlaktc
X X X I I I . ¿ ( ¡ n ; doch in de aJe Fig. vindt nien denzelven afgebeeld, zo als hy gcvvoon is
zyne vleugels in 't zitten te draagen, en daar in komt ons de ondervlakce voor 'c
oog. De grondverwe is hier ichoon oranje - g c e l ; en de vleugels zyn bovendien
mct verfcheiden wicte, blaauwachtige, ook zwarte vlakkcn eil trckken, in
eene fraaic fchakeering vercierd. Do bovenvlakce hecit daarencegen, voor \
mecrdergedeelce, eene aardbruine grondverwe. De beide achter-of cndervleugels
hebben eene blaauwe en zwarce, uicgeronde, breede bezooraing; en pron
ken in'cgehecl mcc fchiccerende overdwars loopendc, oranje-geele, haifniaaiiswyze
geboogen llrcepen. Aan den buicenrand der bovenvleugelen ziet men
desgelyks eene bezooming van zodanige koleuren; doch dezelve is fmaller, an
de koleuren zyn zo friich niet. Gelyk nu de bovenvieugels wyders verlchciden •
wicte vlakken vertoqnen, zo ioopt 'er, midden door de ondervicugelen, overdwars,
een breede, witte llrecp; die echter van de donkere en dikke äderen
dermaatc doorfneeden cn verdeeld vvordt, dat dezelve ook nicts anders dan
eene verzaineling van vlakken fchyne re zyii. Doch wy zullen ons met de
bcfchryving der cieraaden en byzondere fchoonheden van dezcn Vlinder niet
langer ophouden; nademaal dezelven uit de uaauwkeurige afbcelding genoegzazm
onderfcheidcn können worden.
-
Alle Vlinders van deze foorc zyn niet van gelyke grootte noch fchoonheid;
cn diegene, welken ik hier afgebeeld hebbe, is de groocde en fchoonfte van
verfcheiden anderen, die in myne Vcrzameling gevonden worden. Het heefc
my veele moeicc gekoft, om denzelven te bemagtigen: want ik zag hera, in
de maand yiugußus, in de hoogtc aan een Eikeboom ziccen; dewyl hy daar
te verre van my af was, zocbt ik hem, door het nienigmaal wcrpen van
ileentjes, meer naar beneden te dryven; ik was ook eindclyk zo gchikkig,
dac ik hem noodzaakte zyne eerile liandplaats cc verlaaten; en toen hy zieh
vcr\'0lgcns op een laager bofchje neder zette, w'i<!rd hy eensklaps myn gevaijgeil,
den 4. January des ja?.rs 1765. vond ik aan ccn Abedblad de groote Pop van detfn
Vlindcrj die in 't Vierde Deel op gemeide Tab. Fig. 5. afgebeeld en voorts belchreevcn is.
Zy hing echter niet loodrechc aan \ blad 5 maar was 'er meer rechtuitflanntic aan vaft gefponnen;
cn haare koleur was rsets donkerer cn bruiner geworden j zo dat ik op ccnc
fpoedige gcboorte van dien fchoonen Vlindcr kondc hoopen. Dit gefchiedde ook op seil 9
dien van den Heer Röfel, in grootre en fchoone fpeeiing der koleuren , overtrof. Want de
grondverwe was nog donkerer, en de blaauwe doorfchemering in de ondervleugelen fpeelde te
gelyk in 't groene. Dodi de witte vlakken in deze genoemde vleugtlcn vertoonden zieh
20 CTroot niet, als die aan den Vlindcr van Röfel; fchoon hy ook. 2,0 wel als dcz.e, cea
\Vy/je wäre. Voor 't overige had hy fraiie gecl - bruine oogen, en een bruincn verwulüi-J'
2.ttiger. Hct zuiverings-fcp, 't welk hy, na de uitdying ryncr vleugelen, van zieh ga..
was rood.
K I - F . e m a n n ,
C l A S S I S I lWeiUONVM Di v r n o r v m .