TAB.
XVI I .
fg. 7.
hat
m b
Tis. s.
¡.eu. i.
l o g VE R V O L G VAN DE B E S C H R Y V I N G
en in de kiiiltjes, waardoor de Vliegen gelokt wierden, en 'er van zelvea
in vloogen. AU 'er ondertiiiTchen te vecl Mieren-Roovers in een kort heftet
te zamen zyn, en liet him aan voedzel ontbreekt, vallen zy mcnigwerf onderling
op elkander aan, en woeden dus tegen him eigen geflaclit. Zy ziillen
geen dood Schepzel aanraaken, lioe frifch liet ook zy; iioclitans hebbe ik ze
dikwyls met verfthe Mieren - Eiercn gevocrd; waar op zy editer niet aanviclen,
voor dat ik ze met een puntje van eene veder in beweeging bragt. VViuineer
hct hun aan noodig voedzel ontbreekt, können ze ook lang vallen: ik
hebbe 'er zelfs eenigen den gantfclien Winter overgeliouden,- maar nooit befpenrd,
dat ze in dit Saizoen eenige kuiltjes vervaardigen, om buit te
inaaken.
§. e.
Onze Mieren-Roover zit, als ik reets gcmeld hebbe, over dag mceflal bcnedenwaarts
aan de zyde van zyn kuiltje; niaar des nadits is hy gemecnlvk
in 't midden te vinden, en loert met.eene open Vangtang, gelyk een Jaag'er
met een gefpannen haan , op het wild. (Zie de 5d<! Fig.^ Zou hy veelligi
weeten, dat de Infeften by nacht eer in den kiiil vallen dan by dag; of können
dezen de voor hiin opengezette vallen by dag beter verrayden? Met een
en 't ander is zeer waarfehynlyk ; te nieer, nademaal de Mieren-Roover gcmeenlyk
des avonds een nieuwen knil maakt; en zulks voorgenomen hebbende,
gaat hy op de volgende wyze te werk. Hy begeeft zieh eerft op de
bovenvlakte van 't Zand, ora 'er eene bekvvaame plaats toe te zoeken. Ten
dien einde kniipt hy op het zelve een tamelyk wyden omtrek in 't rond, of
ook wel flangswyze, achterwaarts ; vvant hy vperkt nooit vooruit; en onderzoekt
dus of 'er iets is, dat hem mogelyk zou können hinderen ; dan of 'er
ook iemand van zyns gelyken huisvefte. In dit ailes echter houdt liy het
lichaam altoos bedekt, en onder 't Zand verborgen. De weg, dien hy op
i - d e z e wyze genonien heeft, is altyd in 't zand te zien, gelyk de 7-!= Fig.
van g tot i.-aanduidt. Wànnecr hy, de rondte doorkroopen hebbende, ailes
veilig en goed vindt, kecrt hy, op zyne wedcrkomft ter plaatze daar de
kring een aanvang nam-, zieh binnenwaarts, en vervolgt zynen arbeid in de
manier van een Slakkenhuisje (zie Lett. ¿.), tot dat hy in 't middclpuiit
belandt; waar in hy Fig. 8. Lett. i. gezien wordt. Op deze wyze is nu wel
de grondilag tot den kuil geleid ; maar dezelve is nog zo niet geftcld als zync
nooddruft vereifcht. De kuil moet oveml eene gelyke en afiiellcnde vlakte
hebbcn; op dat het Infeft, daar in vollende, te eerder in 't middeipunt nederzakke;
doch nn is dezelve nog aïs met vooren doortoogen; en derhalve
moet het zand, dat deze voorens .maakt, aïs hetn nadeelig, eerft uit den weg
geruirad worden. Ter nitvoeringe van dezen arbeid, bedient hy zieh van zyii
breeden kop en zyne Vangtang, als van eene fchoifel. De laatile fluit hy zo
digc te zamen, dat haare beide fpitzen kruiswyze over elkander liggen, gelyk
Lett.
D E R R U P S E N EN V L I N D E R S .
Ictc !. vertoont; daarop wroet hy niet den breeden kop, dien hy te gelykTA«-
„ederwaarts buigt, zeer fnel naar beide de zyden heen en weder in t zand;
tot dat 'er een gedeelte op de geflooten tang gekonien is; wanneer hy hetzelve
vliiira achter over in de hoogte buiten den kuil werpt, als by Lett. k. te^-«'- '
zien is Dit verficht hy met zulk cene kracht, dat de grolile zandkorrels meiiiemaal
een voet verrc van den kuil af ncdervallen. J ly vervolgt en herhaalc
dit zo lang, tot dat de gantfche kuil ledig, en zo diep is, als het zyne 0111-
ftandighedcn vorderen*. Op eene diergelykc wyze gaat hy ook te werk, Indien
• De erootc Natuurlcundigc, de Heer Card Bonnet, liceft ook Waameemlngen over dit
wonJcrlyk Inicil gedaail, en 'er in 'lyn voortrcaylc Traktaat , SetracUung über ik Nalur
ScnaamJ ( z i e den twecden Druk der Hoogdiütfche Ovcr ict t iogc, gr. So. Lc ipi ig 1772.
ta' 5 « tot 5 5 1 ) cen leeienswaardig beriete van medogedceld. Vermits nn lietielve
eeSeiins verfchmende is met dit van den Heer Räjil; doordien de Heer Bonnet l e g t , ,
opeeraerkt te hebben, hoe 't Inf e i i , by 't vervaatdigen van l y n trcehteraehtigen kml ,
Mch niet alleen van 2ynen kop. raaar ook van xyne poocen benrtswyze bediente zo zal
ik, om den Liefliebberen, die gezind mogten zyn, waarneeaiingen Over dit zonderhng
Infeit te doen, des te oplettender te maalten, hier de woordcn van den Heer Bonnet,
zelven vertolkt, laaten volgeii. - , ,
„Den bouw of iiet vervaardigen van dezen Treehter , zegt ]iy, verneht het Dier met
„zynen Ko p , als met eene Schoifel. Deszelfs vierkanre Figunr k omt hem daartoe zeer
„wel te ftade. Het neemt een zyner voorpooten, belaadt dien met Za n d , en werpt het -
„zelve zeer behendig buiten den kuil. By deze verrieliting gaat het zo fpoedig te we r k ,
„dat geen Tuinman zo gezwind kan fpitten, als de Mieren - Roover met den Kop en de
„Pooten doet. Ik behoeve niet meer te zeggen, dao dat de voortzetting van den arbeid
„van onslnfedf niets anders i s , dan eene herliaaling zyner begonnen bezigheid. Het maakt
„ naamlyk eene regelmaatige holligheid, wier middellyn trapswyze aiheemt, en die dus doen-
,ide allengskens dieper in 't Zand raakt. Do ch hier by kan ik niet onaangemcrkt laaten,
„dat onze Roover allcen hct Zand, dat in de vüore is die hy ma akt , met den Kop be-
„arbeidt. Hct zou hem even zo gemaklyk z yn. den kop ook tot het Zand aan de buiten
„zyde der voore te gebniiken, doordien de poot aan deze z yde , zo wel als de andere,
„daaitoe bekwaam is. OndertuiTehen dwaalt het Dier daarin nooir. Het fehynt als bewutt te
„zyn, dat he t , o.m zynen treehter of kuil nie te hooien, al]een het Zand binnen in de
„groildvlakte der voore heefi uit te fciiüftelen. Hierom is aileen de poot aan de buiten
„zyde in beweeging, terwyl de andere ondertuffehen ru l b maar die niet te mm evenredi j
„gebruikt wordt , als de andere vermocid is. Dan ziet men, dar de Mieren - Roover zieh
„geheellyk oinkeert, cn eene nieuwe voore in tegen overlleüing van de andere begint.
„Door deze omkeering komt die poot , welke eerft aan de buiten zyde der voore wa s ,
„nan de binnen zydei en houdt zieh tot den verderen arbeid gereed, wanneer het zyne
„beurt wordt. Hct valt menigmaalen v o o r , dat de Mieren - k o o v e r , in 't maaken van
„zynen trechteraehtigen kui l , groote zandkorrels, of .klompen zwartc aardc ontinoet, wel-
„ken hy voittrekt in zynen kuil niet kan laaten blyvcn; dewyl ze den kleinen in zynen
„kuil vallendc Infeiffcn tot eene ladder kond«n dienen, om 'er wieder uir te kl immen;
„derhalve werpt hy die, door middel van eene fpoedige en welgeparte beweeging van den
„ k o p , uit den kuil. Maar als hy eens grootcr cn zw-aarder ilukken aantreft, welken hy
„niet magtig is met zynen kop uit te werpen, zo weet hy z c , door een gantfch nieuw
„en zonderling middel, uit den we g te ruimen. Hy begeeft zieh tcn ecneriiaal buiten het
„Zand, zet zynen rüg van achteren tegen den ileen, cn mc h t denzelven voort te ¿huiven ,
„ o f op tc helfen. Hy verdubbclt daar by zyne Icrachtcn, en hct gelukt hem emdclyk dien
„op den rüg te krygcn. Dan houdt hy denzelven, door de gelykmaatigc beweeging zyner
„ «ng en of ledcn, in cvenwichti zockt met zynen laft een trapswyzcn opgang; khmt om
N 3 •'°'>g>
f r - II
r ; ;;