J94 V E R V O L G VAN DE B E S C H R Y V I N G
• í i í í ^ ; ;
XXXVe„'"^f oordeels, het gene hy tracht aan to toonen, niet duidelyk genoes
By al het voorgeraclde moece ik nog iets uit deze Mimo r i e van den Heer
UE REAUMUK, p a g. 4S4. aanhaalen. Die oplettfWe Natuuronderzoeker naam-
!yk heeft den Leg-Angel, waarmede de Galwespen voorzien zyn, 00k naauwkciirig
waargenomen, en denzelven langer bevonden, dan hy in 't lyf der
Wespe plaats fchynt te können hebben. Ter dier gelegenheid legt hy 't 'er
op toe, om aan te toonen, hoe 't mogelyk zy, dac zulk een lange Angel
m 7. 0 kort een lyf, meertal, verborgen könne liggen. Zyne verklaaring, om
dezelve kortlyk te melden, komt hier op uit. , Hy beweert, dat de Aneel
,onzer Wespe een wortel heeft, dewelke ter piaatze, daar 't aehreriyf zieh
,niet de borft vereenigt, over den rag heen, tot aan 't achterile , te rus
j l o o p t , derwyze, dar de Wespe, wanneer zy haar achterlyf te zamen
, t r e k t , den Angel ongeraeen lang könne iiitfteeken; des het 'er even zo mede
,gelegen zoude zyn, als met de tong van den Specht. Deze Vogels können
, a l s bekend is, hnnne tong zeer verre buiten de nebbe uitlleeken; fchoon die
, anders met langer zy dan de nebbe zelve, waarin ze opgeflooten ligt; doch
, h e t tongbeen, waaraan ze vaft zic, van achteren over den kop oploopende
,reikt Over denzelven heen tot voor aan de bovenneb, of den fnavel; en
,door middel van dit been kan de Specht de tong zo lang uitlleeken. 't Geen
,hier nu het tongbeen doet, gefchiedt by onze Galwespe door den wortel
,des Angels., Ik wil gaeme bekennen, dat deze voorflelling zeer wraarfchynlyk
is,- en ik wenfchte wel, dat ze iny ten dien tyde reets bekend wate
geweefl, toen ik de zaak zelve .aan de Wespen had können onderzoeken:
want dan zou ik niet nagelaaten hebben, deze gefteltenis en ligging van den
Angel in eene Figuiff duidelyk aan te toonen. OndertufTchen zal ik nu evenwel
dit onderzoek op een anderen tyd in 't werk trachten, te ftellen, ora 'er
een oinliandig bericht van mede te können deelen.
S. 18.
Eindelyk ftaat my hier nog te melden, hoe ik, onder \ nafpooren der
Galappelen, vernomcn hebbe, dat 'er aan onze geraecne Eiken Galappels
groeien, en dat 'er aan ¿¿nen Eik veelerleie foorten van Galappelen können
voortkomen. Dit doet my denken, dat die Kruidkundigen, welken zommige
Elken daar door van anderen willen onderfcheiden, en ze hierom Galappelsdraagende
Eiken (_Q u e r c u s g a l l a s f e r e m^ noemen, den oorfprong der Galappelen
niet wel begreepen hebben: want het is meer dan waarfchynlyk, dat
alle Eiken diergelyke gewalTen können voctrtbrengen. Laat ik 'er ten (lot nog
kortlyk byvoegen, dat mon deze Galappols, niet alleen uiterlyk als een te
sanventrekkend mWdel, maar ook inwendig tegen de kooits gebruikt. Hes
D E R R U P S E N EN V L I N D E R S . IS5
eerrte !s reets voorlang bekend geweell, doch het laatfte heeft de Koninglyke TAB. ^^
Academie d§r Weetenfchappen te Parys, in haare Uitgave van 't jaar 1711., XXXVE.
eerft gemeen gemaakt, en aangetoond. De Uitvinder van dit gebruik was de
Heer RENEAUME, een Geneesheer te Parys; hy heeft 'er zieh in koude en
verwilTelende Koortzen van bediend; geevende den Lyder, by den aanvang der
Koortze, eene halve drachraa van een tot poeier gemaakten Galappel in; of
by goede dagen, alle vier uuren, even zo veel. Doch dit geneesmiddel heeft
niet altoos eene even gunllige uitwerking gehad; en de Heer RENEUAME
pryll het inzonderheid aan tegen zodanige Koortzen, die uit verflapte vezelen
van de maag ontñaan.
Dr i e e r k i e f o o r t e n v a n f r a a i e DA G V L I N D E R S , - b e h o o rmd e
t o t d e t w e e d e C l a ß e .
Vermits het aamal van de Dagvlinders myner tweede ClaiTe, die by
gerenden worden, tamelyk groot is, zal niemand zieh verwonderen,****"'
iat 'er nog verfcheiden o«der zyn, welker verandering my toen nog niet
bekend was; en van de zulken zal ik 'er thans, zo als ik beloofd, en ook
reets begonnen hebbe, eenigen befchryven. Dienvolgende vertoont onze
XXXVlIile T a b . voor eerft.
D i I V i t e n Z w a r t-g e v l e k t e DA G V L I N D E R d e r P w e e d e C l a f f e *,
w e l k e z i e h i n d e w e i d e n e n h e e md e n o n t h o u d t .
Deze Vünder vertoont zieh gemeenlyk maar eenmaal in 't jaar; en de
maand J^K/^ is doorg:ians de tyd, wanneer men hem by menigte in de Weiden
* Hier behoorde eigcnlyk Dagvlinder der Eerfte CiaiTc tc ilsun; want fchoon de Heer Köfd
dfizen Dagvütider met ics volmaakte pooten afbcelde. en denzelven uit dien hoofdc onder
äe tweede ClalTe ftellc, zo heeft hy nochtans daarin misgetaii. Want al wie dezcn Vlinder
naauwkeurig befchouwt. zal bevinden dat hy niet meer dan vier volmaakte pooten heeft;
en ciat 'er aan 't horftiluk, in plaats van twee volmaakte en met klaauwen begaafdc pooten,
flechts een paar ftompe klaauwlooze pooten zitten. Dit heeft hy gemeen met alle de
Dagvlinders, welke de Heer R ö f t l onder de Eerfte Claile plaatft; en nadien zulke Vlinders
met deze Itompe pootjes hnnnen ziiiger afveegen en zuiveren, zou men die flompjes veeleer
/rlioonm/akcfi, dan pooten noemen können. Maar gemerkt deze Vlinder uit eene onge-
E b a doorn*
„•-irfi :
Ä I I T :