ñfí
2M VERVOLG VAN DE BESCHRYVING
x x x v M i ^ " niet raogte zyn van de verandering dezer
" - R u p f e to zien, zo zal raogelyk eon ander Liefhebber, die derzelver veranderin?
waargenomen heeft, 'er een nader bericht van können geeven: dit is eigenlyk
de rede, waarom ik deze Rups hier afgebeeld hebbe.
Fif. s.
De kleine VLINDER. met doorzichtige Vleugekn*; behoorende
tot de Eerße Oaß der Nachtvlindcrs.
Dezen Vlinder had men niy reets vcrfcheiden maalen in eenige verzamelingen
van Infeden vertoond; dan of hy in onze Landrtreek te vinden wäre,
willen de genen, by welken ik hem zag, my niet te zeggen. Ik ontving hera,
voor eenige jaaren, van myn vriend en begnnftiger den Heer Dr. ALBRECHT,
uit Cohury, iTiec CGii ncvensgaind bericht, diic liy in zekcrc Orangcry gevnngen
was; en naderhand hebbe ik er ook een van die foorc zien vliegen;
maar ik wendde vergeefTch myne poogingen aan, om hem te vangen, nademaal
hy myne vervolging te fnel ontwyken kon. IntuiTchen was ik voor ditmaal
wel te vrede, dac ik hem in ons Gewefl; ontdekt had, en derhalve vermoeden
kon, dat hy, zo nicc alcoos, ten niinde zomtyds, by ons te vinden was.
Eindelyk hebbe ik ook dit byzondcr fraaie Vlindercje, door de beguniliging
van een Vriend uit Augshurg ontvangen; het was in alle deelen fchoon en
vohnaakr, en zag 'er uit zo als ik hcni in de ade Fig. vliegendc afgebeeld
hebbe. De vier vleugels, van welken de voorflen, gelyk aan alle Vlinders,
en inzonderheid aan die van deze Clafle, in de lengte en groocte de anderen
overtrelTen, fchynen mecilal van het fynfte Vrouwen-glas gcmaakt; gemerkt zy
niet alleen doorzichcig zyn, gelyk dat glas, maar ook een regenboogacheigen
ipeelenden glans hebben. Uit dien hoofde zicc incn gcen het minfte vederftof,
waarmede anders de vleugels der Vlinders bedekc zyn, op dit doorfchynend
deel van dezelven; weshalve de hairdunne äderen, welken, van de inleding
a f , tot aan den uiterilen rand loopen, des ce duidelyker in 't oog vallen.
Doch die buitenrand is met een breeden, purperrooden, doorzichtigen zoom
voorzien; en daarin vertoonen zieh de te vooren donkere äderen gancfch helder.
Van eene diergelyke roode kolenr is ook de winkelhoekvormige ftreep,
dien
* De Rups, die in dezen Nacütviinder rerandert, is den Heer KSfel naderhand nog bekcrJ
geworden, en hy heeft 'er in 'r Vierde Deel, Tab. XXXlV. Fig. i -4., de afbeelding v^a
gegeeven. Deeze by^ondere Nachtvlinder heeft, even als meer anderen van eene diergelykc
foort, de byzondcre eigenfchap, dat hy meer by den aanbreekenden morgen, en op (ien
helderen dag, dan by avond en des nachts, vliegt. Ik kenne nog meer zodanige Vlinders,
welken door^ichtige en glasachtige vleugelen hebben j en daar onder eeii paar zeer klein«
foortcn, van welken ik door den tyd eene afteelding leveren.
K L S S M A N K .
DER RUP S E N EN VLINDERS. »OJ
dien men voora-aarts naar de inleding toe áet, waar tegen de voorfle ran^TAB.
een geelachtig-olyfkoleurigen zoom heeft; en aan den achterften rand begint ,*^*' "
by de inleding, eene breede vlak, van dezelfde koleur, die ipits uitloopt. De
iets kleiner ondervleugels zyn ten naaften by even zo gefteld, als de bovenften;
hoewel hun de winkelhoekvormige ftreep ontbreeke, terwyl de purperroode
rand, die aldaar eenigzins fmaller is, een fraallen, Witten zoom heeft.
Dienvolgende hebben de vleugels van dezen Vlinder geen vederftof, dan alleen
ter piaatze, daar ze ondoorziehtig bevonden worden. Het voorlyf en de
kop zyn daarentegen des te digter met een olyfkoleurig vederftof bezaaid; aan
de drie eerfte leden' van 't achterlyf is dit ftof fchoon purperrood ; en in de
diepe inkervingen fchynt 'er iets zwarts doorheen; ook llaat 'er in 't midden
van 't derdc lid een wit ffipje. De beide daar op volgende leden hebben eene
meer donker-geele, dan olyfkoleurige grondverwe,- ter zyden is eene hooggeele
vlak, als eene bezooming; en in 't midden van het bovenlle lid ziec
men eene zvvarte vlak. Het laatlle lid van dit achterlyf, langer en fmaller,
dan de overigen, en bykans pinnenvormig, is in 't midden donkergeel, en
aan de zyden zwart bezoomd. Dit alles geeft onzen Vlinder niet alleen een
zonderling, maar ook een fraai voorkomen. Zyn zniger, dien hy te zatnen
gerold draagt, is tamclyk lang, wanneer hy denzelven, by 't zoeken van zyn
voedzel, uitileekt; en de fprieten zyn, gelyk aan de meefte Vlinders dezer
Clafle, kolfachtig.
S . 2.
D e säe Fig. vertoont onzen Vlinder in eefiB zittende gellalte. Hy komt in
alles met de voorige Fig. overeen, uitgenomen dat de deelen, die aan den
eerllen purperrood zyn, aan dezen meer in 't zwart Valien. De zes pooten
van beide deze Vlinders waren, inzonderheid aan de bovenfchenkels , met
hairen bezet, en voorts redelyk dun; de ondervlakte van 't lyf was heidergeelachtig
wit. Of nii het onderfcheid der roode koleur hier het onderfcheid
des geflachts te kennen geeve, kan ik niet bepaaldlyk zeggen: want het achterlyf,
dat anders hieromtrent tot een kenteken dient, was aan beiden even
dik.
De ongemeen Jchoone, groene, met veele Carmen-roode vlakken
. ver der de S T A A R T - R U P S ; op de Appel-en Wilgebaomen
aazende.
Vermits ik verfchciden reizen de moeite genomen hebbe, om deze Riros,
C c 2 ii.
I I I
tJ-i'^m :
i r
h^li