IIIF
S40 V E R V O L G VAN DE B E S C H R Y V I N G
TAB. Haare lengte beloopt, als uit de ifte Fig. blykc, niet veel minder dan duim,;
van boven, tvvee breede, zwarte dwarsvlakkcn met eeii weerfchyii; en terflond
achter dezelvcn ftaat eeiie Bor.lel m de hoogte, die meer breed dan rond,
en uit ftyve afgeftompte haircn ce zamen gefteld is. De liairen dezer Bördel
zyn in 't midden wit, en aan beide de zyden zvvart; doch de grond, waarop
zy iliaat, is van vooreii wit, en van achteren even zo zwart-biaauw, als de
beide reets aangeweezen dwarsvlakken. Door de daarop volgende zeven ringen
of leden loopt 'er, boven Over den rüg, een breede, vvitte ilreep, welke
aan beide de zyden met een fmal zwart ilreepje bezoomd is. By deze bezooming
ziet men nog, op ieder ring, een zwart punt; en daar de witte ftrecp
cen einde loopt, ftaat weder eene zwart-en witte borilel, die eehtcr kleiner
is, dan de eerllgemelde. Achter deze borllel ziet men, op den laatden ring,
nog een wit vlakje; en de overige grond is, als boven gezegd wierd, geelachtig
- bruin; doch van onderen befpeurt men, aan de beide zyde-vlaktens,
nog eene witte bezooming; die even zo verre iiitloopt, als de breede riiggeilreep.
Daarenboven vindt men alle de ringen hier en daar met körte hairties
begroeid. De acht rtoinpe buikpooten zyn, beneven de beide Nafchuivers,
helderbruin; maar de zcs voorpooten iets donkerer. Toen deze Rups zieh ter
veranderinge gereed maakte, vervaardigde zy een fpinzcl van ftevige draaden;
dewelken zy wanllailig heen en weder fchoor, Zonder zieh daaronder te ver-
Fk- bergen; en na eenige dagen veranderde zy in de Pop, die in de sie Fig.
afgebeeld is. Deze, ettelyke dagen gelegen hebbende, wierd blinkend donkerbruin
rood, en was aan 't einde met eene ftaartfpics voorzien; doch eenige
weeken daarna verdroogde zy; zo dat ik myne hoop, cm 'er een Vlinder-uit
te verkrygen, en dien te leeren kennen, verydeld zage.
De ongtmeen fchoon getekeuck , groen en wit gefli
E IKE^yRUPS, met geele en roode zydt-ßreepen*.
Gelykerwyze die genén, welken zieh op de onderzoeking, kennis, en ver-
•deelin" der Planten toeleggen, niet alleen het kruid, maar 00k deszdfs bloe-
° men
• Ik hebbe deze grocnc fraai vercierdc Rupren ook op de Eiken gevondeßi doch men net
' M iomtyds nog iets grootcr , dm de Röfdfclie afbeelding ßg. 3- De bruinachtig- graauwe
Wyfies Vlinder, die, alleen door de vederlooze fprieten en 't dikkc achteilyf, eil voor t
overige nergens anders in, van 't Mannetjc te onderfcheiden is, hebbe ik m myne Bjweg.
Vau de Natuurl/ke Hiftorie der Jnfeaen, op W . XIII. Bs- B. beneveus cene
CXA^SJS n.EAFlLJONVM JSfOCTVBNOKVM 1
J
•i