V E R . V O L G VAN DE B E S C J I R Y V I N G DER R Ö P S E N EN V L I N D E R S. I S
TAB. II. achug-blaauwe ftresp overheen; die, ZO wel als de oranjegeele grond, door
de bezoommg der Ringen, met zes zwarte dwarsfireepcn doorfneeden wordt.
L»e laatlte Ring, of liec Lid van 't Acliterlyf, is niceilal graaiiw-blaaiiw; docli
aan t achtereindc, en ter wedcrzyde, heeft dit ded eene van Vederftof .revormdeoranje
geele bezooming; evcn als de andere Lcden eene zwart-ffraauw
e ; die beiden met helder-geele vlakjes befprenkeld zvn. Hc: tamelyk dil<ke
achterlyf van dezen Vlindcr doet my vernioeden, dat' hy ecn Wyfie is- en
' b liebbe, kan ik nietzeggen ,
of het Manlyk en Vrouwlyk geflacht dezer ioorte van Vlinders, door eenigc
andere Kentekens, te onderfcheiden zy. Ik vv-as ook zecr bcgeerig om de afbeeldmg
der Eieren van dezen Vlinder mede te deelen; niaar het blecf niv
onmogelyk; doordien hy, toen ik hemmet eene fpelde valKlak, geen Eieren
uitgaf, gelyk anders wel gebeurt; en dewyl ik niet meer dan dezen enkelen
Vogel bezat, mögt ik hcm, door de opening van 't lyf, niet bederven. De
Heer DE REAUMUK, die verfeheiden dezer Vlinders gehad heeft, waarvan 'er
ook raogelyk eenigen bevrucht zyn geweeft, heeft nochtans, dewyl 'er sreen
een Eieren geleid had, hunne Eieren niet gezien; en meent daarom, dat ze
dezdven veelligt eerfl: na 't einde van den Winter leggen; waaraan ik echter
twyffele, doordien alle Vlinders, na dat ze bevrucht zyn, hunne Eieren niet
lang by zieh hotiden*.
DE vrees voor den Dood, het dwaas verlangen om zyn toekomend noodloc
re weeten, de gemeene onoplettendheid omtrent de natiuirlyke toevallen en
diergelyken, veroorzaaken, dat de meefte Menfchen vede dingen als voorboden
van groote ongeliikken aanraerken ; terwyl een bepaald en door ryp nadenken
opgehdderd gemoed 'er geen den miniten fchrik voor laat blyken. Daar
dit vedvuldig plaats heeft, is het niet te verwonderen, da: ook de thans befchreeven
Vlinder van veden niet zonder fchrik gezien wordt; teineer, dewyl
h y , nevens zyne zonderlinge tekeningen, ook nog een klaagend gduid laat
hooren; en daarenboven in 't vliegen een tanidyk gedriiifch maakt. De Hecr
DE REAUMUR. verhaalt, dat hy een Klooiler kent, waarin alle de Nonnen in
cene Slaepkamer ten uiterften verfchrikt en onfteld wierden, dewyl 'er zulk een
Vlinder in fiadderde. In Bretagne, zegt hy verder, heeft deze Vogel verfeheiden
maalcn eene groote vreeze onder 't Volk verwekt; en dewyl 'er op zekeren
tyd, toen 'er eene aanlleekende ziekte heerfchte, eene groote menigte van die
foort befpeurd wierd, zo modi hy ook, by de Inwoonders dezer Provincie,
een voorbode van gevaarlyke Krankheden, ja zelfs van den Dood weezen. En
zo
» Mogdyk lyn deic Eieren, gelyk die van ¡ilKr Nachtvliadas, wclkcr Rupfcn tot de Eer«?
ClalTe beiiooren, groen, rond en glad.
KLIEMANN.
Z0 fpoedig als bet Geraeen in Vrankryk tot ziilke vreezende gedachte vervalt, TAB. II.
alzo fpoedio- zou het ook in ons Duitfchland gefchieden, byaldien 'erdltlnfeft
KIIS wat veelvuldlger verfcheen. In de tiende ProCT« tief Breslaufche Konßen
Natuur ¡iefchkdenißn vindt men pag. 725. de afbeelding van een Vlinder,
die in 't jaar 1719. te Gotha, by nacht, in de kamer van den Raadsheer
WEVZEN gewedl, en den dood van den Heer Burgeineefler WALLICH voorfpeld
zou hebben. Dcze afbeelding is wel tamclyk flecht uitgevallen, en verfchilt
zeer veel van de myne; nochtans ilelle ik vaft, dat het geen andere dan de
alhier van my befchreeven Doodshoofd-Vlinder gewedl zal zyn. Hy wordt,
het is waar, in de grootte van een Sperwer befchreeven; maar, gelyk men in
't verhaalen van zonderlinge gevallen zieh doorgaans krachtig uitdrukt; zo zal
ook hy, die deze befchryving gegeeven heeft, de zaak, geloof ik, vergroot
hebbenl Want andere omftandigheden dezer befchryvinge duiden klaar genoeg
aan, dat het niet anders geweeft is, dan cell Vlinder, den onzeu'gdyk. In
deszelfs afbeelding zyn de Sprieten vertoond, en tuiTchen dezelven ftaat ook
de Ziiiger; dien men, gelyk de befchryving uitwyft, voor een gekromden
Hoorn heeft aangezien. Zyne VIeiigds, zegt men, waren met geen vederen
bezet, raaar overeenkomende inet de vinnen der Vilfchen; en daarmede laaten
zieh de Vleugds van onzen Vlinder, inzonderheid als 'er, door het heen en
weder flidderen, het Vederflof afgeraakt is, zecr wel vergelyken. Deze Vogel
nu had niet alleen door de kamer gezworven, maar was ook tegen den grond
geflaagen; waardoor hy ligtlyk fchade aan de vleugden kan gdeeden hebben.
Voorts wordt 'er gemdd, dat deze Vogel, met zamcn gevoegde Vleugelen en •
Pooten, ^eer natunrlyk eene Doodkiil verbeeldde. Doch dat ook onze Vlinder,
in de 5de Fig. byna iets diergdyks vertoont, wanneer men het ded, alwaar"
de Vleugds van achteren 't breedfte zyn, voor het breede einde der Döodkifte
neemt, valt duidelyk in de oogen. ilct boven den flaart flaande witte Kruis,
daar men ook gewag van maakt, wordt juiil aan onzen Vlinder niet gevondcn;
nochtans maakt de graauw - bl-iauwe flreep, met de zwarte dwarsilreepen,
meer dan een Kruis uit; en dewyl ik niet denken kan, dat de Schets, die de
Hoffchilder ll^oljf van dezen Vogel gemaakt heeft, in de Figuur dier verzamelinge
gevolgd is, zo komt my ztilks verdacht voor. Om kort te gaan, ik geloove,
dat de vlakken, op dezen Vlinder fl:aande, en een Doodshoofd gdykende,
de voornaamfte oorzaak geweeil zyn der wonderbaarende vertooninge van dezen'
Gothafchen Vogel; en dat dezelve niets anders dan een Vlinder van de Jasmyn-
Rups geweeil: is. Daar en boven blykt het, uit dezdfde Proeve der Breslaufche
Verzamelingen^ dat men in 't jaar 1719. een diergelyken heeten Zomer
bdeefde, als wy in 't voorige jaar geliad hebben; het welk de voortkomfl:
van deze Rups en derzdver Vlinder wel bevorderd kan hebben.
Nu dien ik, volgens bdofte, nog wel iets te melden van 'c klaagend gekerm