i - • - I f • ¡'H , • ' .'5
i l : ! : -
t . ;
i8<f VE R V O L G VAN DS B E S CHR Y V I N G
§ 6,
J*?-^ Wanneer de koleur en hardiglieid der Galappelen, in de maand Septemher,
kennen gaf, dat ze nu hunne rypheid bereikt hadden, bragt my zulks op
• de gedachten, dat ik eens weder naar den Worm, die 'er in verborgen zat,
moell zien. Ik vond hem toen ook, in zyne volkomen grootte, zo als hy in
i'g-'i'. de Ilde Fig. afgebeeld ligt. Hy heefi eene witte koleur; doch op den rüg
draagt hy een zwart-graauwen ftreep, die aan 't einde op zyn breedfte is.
Dezen llreep kan ik voor geen byzonder kenteken van diergelyke Wonnen
opgeeven; vvanc dezelve wordc alleen veroorzaakt door den drek, welke in
den endeldarm zit; die zieh aldaar, van het door den Worni uit den Galappel
genucdgd voedzel by een vergadert, en door de tedere en weeke hnid
heen fchynt. Dezc drek nu heeß vermoedelyk die donkere koleur van de fpyze
des Worms; welke hy uit de Galle trekt: want het is bekend, dat zo wd
het lap der Eiken, als dat der Gallen zelven, zwart of donker verwt. Ook is
het blykbaar dat deze donkere ilreep door den drek veroorzaakt wordt; vermits
dezelve, wanneer de Worm in eene Pop ftaat te veranderen, verdwynt;
doordien hy zieh dan, gelyk alle Infeften by de aanilaande verandering, van
T'i. 12. alle onreinigheid zuivert. Wy bemerken dit ten klaarlie in de lade Fig., alwaar
een Worm afgebeeld is, die op het pmit ftaat van zyne huid af te leggen.
Dezelve vertoont zieh, behalve dat 'er de donkere ftreep niet meer aan
gezien wordt, ook merkelyk kleiner van geflalte; als zynde door de ontlaSing
van zyne onreinigheid kleiner geworden; daar en boven is hy nu ook geelachtig
wit. Hier mede ftond ik van deze befchouwing af te ftappen; doch voor
af moete ik nog iets melden van den bek des Worms. Om dien op te fpenren,
hebbe ik hem door een Vergrootglas naauwkeurlg bezlchtigd,' ik vond
ter piaatze, daar ik den bek zocht, een bruin puntje; dat, zo als ik by
meerdere vergrooting omdekte, in een ten naaflen -by llomp Tanggebit beilond;
het welk de Worm overdwars opende en weder floot. Dit punt, of
liever tanggebit, is in de i'^'^sFig. te zien, daar ik den Worm by vergrooring
afgebeeld hebbe. Hier mede kan hy zo veel voedzel, als hy tot zyn ondei'-
houd noodig heeft, in zyne ronde en naauw beflooten Spyskamer, afknaagen:
en door dit middel verkrygt hy, naar gerade van zynen wasdom, ook tefens
meer ruimte. Doch dezelve wordt echter nooit zo groot, dat hy 'er anders,
dan te zamen gekromd, in liggen könne; fehoon hy evenwel zo veel plaats
hebbe, dat hy zieh naar alle zyden möge wenden en draaien: want anders
zou zyn Celletje zo rond niet weezen, als het Heeds bevonden xvordt.
Tot hier toe hebbe ik dit Schepzeltje, volgens de gewoone manier van
fpreeken, een Worm genoemd; doch volgens de verdeeling, welke ik van de
înfcften maake, is 'c veeleer eene Made; gemerkt het in 't geheel geen pooten
r-fT,
DER R Ö P S E N EN V L I N D E R S . . 8 ;
isn heeft, en echter aan de verandering onderworpen is. Het lyf dezer Made TAB. _
dan is volkomen overal even dik; en men kan het voorlie deel niet gemaklyk
van 't achterlle onderfcbeiden. 1 let eene is niet fpitzer dan 't aiider; ze zyn
beiden even dik en rond; en de bek, die aan 't voorlie deel ftaat, kan zondcr
vergrootglas naauvvlyks gezien worden; daar en boven is ook de donkere
ftreep aan 't achterdeel niet altoos blykbaar, en de Made, uit haare wooning
genomen zynde, blyft Heeds gekromd liggen. Gelyk ik nu, als reets gezegd
is, door het openen van. veelen dezer Galappelen, een onderfcheid in de
Maden gevonden hebbe, waaruit te zien was, of ze naby de verandering
waren, dan niet, zo hebbe ik ook eindelyk in dezelven verfcheiden Poppen
van verfchiUenden ouderdom en hardigheid gevonden; doch dezen zag ik eerll
in 't einde van September of het bcgin van Oclober, en zommigen zelfs
laater. Als deze Poppen nog jong zyn , vertoonen ze zieh geelachtig wit;
maar na verloop van acht dagen is haare koleur al veel donkerer, gelyk de
i4Je Fig. uitwyft. Haar achterlyf, dat altoos het grootfte deel uitmaakt, is'"«-Hzeer
dik en rond, en heeft eene oranje-geele koleur. Het borillluk, zo wel
als de kop, is zeer inwaarts geboogen, en bruinachtiger; de zes pooten liggen
aan de ondervlakte, en ftrekken zieh uit tot aan het einde van "t lyf. De isde-f'i. s-
Fig. vertoont zodanig eene Pop, die naby haare laatfte verandering is, dat is
te zeggen, die op bei pnnt ftaat van eene Wespe te worden; het welk haare
koleur inzonderheid te kennen geeft; nademaal het voorlyf dan veel helderer,
en 't achterlyf bruiner wordt. Scboon deze Pop ook grooter zy dan die van
de I4de Fig.., zo kan men nochtans uit deze grootte haare naby i.ynde verandering
niet befluiten; aangezien ik opgeraerkt hebbe, dat zulks veel meer
het onderfcheid van 't geflacht vertoont. Ik hebbe verfcheiden dezer Poppeti
zeer voorzichtig uit de Galappelen genomen, en in een beflooten glaasje gedaan;
waaruit ik vervolgens meer dan eene Wespe verkreeg, het welk my
teffens leerde, dat de Gal-Wespe zelden boven de 14 dagen in de Poppenliuid
blyft; doch de Wespe zelve hebbe ik tot op het einde van OBober,
zonder dat zy eenig voedzel nuttigde^ leevende behouden.
Van de maand September af tot het laatfte van Oßober vond ik gelbdig
meer diergelyke Galappelen, daar de Wespen ten deele reets nitgekropen
waren; wanneer ik altoos een rond gaatje aan den Appel ontdekte; dat telkens
aan de zyde, en nooit boven tegenover den ileel was. Omtrent dien tyd
opende ik insgelyks wederom veelen dezer Galappelen; om niet alleen hunne
innerlyke gefteltenis naauwkeuriger te onderzoeken, en de volkomen Wespe
daarin te vinden; maar ook om te beproeven, of ik zodanig een Galappel
konde aantreíFen, die meer dan ééne celle had, zo als ik ze boven befchreeven,
en in de lode Fig. afgebeeld hebbe. Ik hoopte dan aón de Wespen te
ontdekken, of ze van diegenen, welken zieh enkelvoudig in den Galappel
Aa a om-
¡•iiiii,
l i ? ? ^
f
iliiil
i î s l
i p '
fil
r
i'
' l ' i
Ii'ii;
^'il.