7 3 V E R V O L G VAN DE B E S CHR Y V ING
f :. il ' : . !
xiir.
F/g. u
Befchryvlng -van de tot de Tweede Clafe der Nacht-Vlh,
ätrs hehaorende kleine BORSTEL-Rupsi waaru-.t de
gevleugelde Manijke Vlinder voortkomt, die met den
oiigevlt'ugelden H'yfjes-Vlinder faarf, welke in 't
herße Deel, in de t'jueede Claffe der Nachtvlinders,
Up Tab. XXXIX afgebeeld, en Bladz. 382
befchreeven ¿j-; henevens haare Ver ander ing.
Emdelyk geniere ilt Iiet geluk van den Liefhebberen der Inftflen coli
den Manlyken Vlinder te verrooncn, welks Wyfje, dar met Reene of
ten minile mot naauwlyl« zichtbaare VIeugelen voorzien is, ik reets voorkn«
befclireeven hebbe. Hy zou my zeker zo lang niet onbekend gebleeven im
Indien ik geduldig gewceft wäre, by de kweeking dier kleine Rupfen, wel-'
ken met de grooten, waariiit ik de Wyfjes kreeg, in gellalte en aanacj
Volkomen gelyk zyn. Wanr ik had 'er vericheiden maalen «ttelyken van; in
dewyl ze altoos van de Sluipwespen met Maden bezct waren, en bygevdiiek
wierden en (lierven; zo achtre ik her der moeite niet waardio-, om m
langer te vergeeffgh met dezelven op te hoüden. Niet te min bleef her Verlan.
g e n , om 00k den Manlyken Vlinder te zien, nog geduurig by my levendii'
en toen my naderhand te binnen fchoot, dar -het Mannerje van den Wyfies'
Rinder, die op Tab. XL. van de tweede Claffi der Nachtvlinders, in 'i
Eerfte Deel, afgebeeld llaat, en aan dezen bykans gelyk is, uit eene veti
kleiner Rups dan het Wyfje voorrkomt, 20 kreeg ik op nieuw lull, om die
foort van Rupfen, van welken ik reets afgezien had, weder op te zöekcn;
in verwadiring, dar miflchien myne begecrre nog eens vervuld zou worden!
Met dir denkbeeld bezwangerd, vergaderde ik in Juny en July ,. wanncoi
deze Rupfen re vinden zyn, een goed aanral van dezelven; en was ooi
emdelyk zo gelukkig, dat ik, door de voortkoming van den Manlyken Vlinder,
mynen wenfch vervuld zage.
S . ..
Deze Xllltie Tah. vertoonr ons den Vlinder, benevens zyne Rups en.Pbp.
De Rups^ in de i »c Fig. is alleen van de Rups des Wyfjes Vlinders onderfcheiden
in de grootte; nademaal dezelve naauvvlyks één duim in de lengie
iiitmaakt; daar in tegendeel de groore wel cen en een Vierde duim lang is;
dan voor 'r overige zyn ze elkander in koleur en geHalte volkomen gelyk;
des het overbodig zoude zyn, de tegenwoordige omilandiger te befchryrén,
Edoch,
fi:''
r »