V E R V O L G VAN DB B E S C H R Y V I N G
• fi
TAS. r. DE RE.'VUMUR, op eenmaal Zeven diergolyke Rupfen ontvangen liebbende, heeS '
ze beter weeten te koefteren; en ook de Glazen, waarin liy ze bewaarde, teil
deele met aarde gevuld, in welke zy zieh, volgens gewoonte, begroeven. Ondermiichen
is echter dit iets byzonders, dat'er twee van dezelven weder boveii
kwameo, op de aarde bleeven Hggen, en evcnwel in Poppen veranderden.
S- 7-
Vermits de fpoedige Wasdom myner eerile Paipfe ray, als ik gezegd hebbc,
deed denken, dat ze nog voor den Winter in een Vlinder veränderen zou, zo
verzuimde ik niet, de nu verkreegen Pop dagelyks ce beziciitigen; en na dat
ze zes weeken in rull gelegen had, zag ik den 29 Aiiguilus alleen liet afgeftrookte
Poppenvlies in de holligheid liggen; en ik ondekte, met zeer veel
vermaaks, den Vlinder, die 'er in verborgen geweeil was, zittende aan een der
Spaantjes, welken ik in de aarde gefloken had, in die gedaante, in welke hy
TAG, II. op Fig. 5. van Tab, II. afgebeeld is. Toen ik denzelven wat naauwkeuriger
Fig. 5. bcfchoiiwde, verheiigde ik my des te meer, nadcmaal ik de vlakken, die een
Doodshoofd vertoonen, duidelyk op heni bel'peurde; het welk ray verzekerde,
dat ik den weezenlyicen Doodshoofd-Vlinder verkreegen had,- fehoon ik zuiks
te vooren naauwlylcs dorfte hoopen, om dat niyne Rnps zo veel verfchilde
met die gene, welke de Heer DE REAUMUR ons in afbeelding vertoont. Myne
vreiigde deswegens wierd wel haaft gevolgd, door eene groote verwondering:
want myn uieuwe Gail, dien ik terllond uit het Glas uam, liet by zyne
beweeging een klaagend en knarflend geluid hooren,* het welk my tot hiertoe
nog van geen Vlinder te vooren gekomen was. En fehoon 't my bekend wäre,
dat de Heer DE REAUMUR dit van den tegenwoordigen opgeeft, zo had ik
zulks echter, nit hoofde van de zeldzaamheid der aanmerkinge, tot nu toe nog
¡liet können aamieemen. Ook kan ik zyne meening, raakende den oorrprong
van dit gekryt, niet toellemmen; voor dat ik de gelegenheid bekomen zal
hebben, ora de gefleltenis dezer zaake, by andere Vhnders dier foone, naauwkeuriger
te onderzoeken. De gedagten van den Heer DE REAUMUR hier omtrent
zal ik naderhand wel melden; maar laat ons tegenwoordig onzen Vlinder
eeril wat naauwkeuriger befchouwen. De boven aangeiiaalde siie Fig. toont ons,
hoe hy zictende zyne Vleugels draage, waarby echter aan te merken ilaat, dat
hy ze ook wel iiader aan elkander over het Lyf legt; zo dat men van deszelfs
bovenvlakte zeer weinig, of wel in 't geheel niets, te zien kryge. De verinenging
ran ontelbaare zwarte, dotiker-en helder graauwe punten maakt, dat
de grondverwe der Bovenvleugelen, van 't Voorlyf, van den Kop en van de
zes Pooten zwart-graauw in 't oog valt; en dat de bovenfte vlakte dier deelen
geiiitgekomen
zyn, cn de Poppen zieh evenwel beweegen, moet men ze ßi! laaten Hggen,
cn zien of ze ook, (dat ir^et zoinmige vUnders wel eens gebeurt» ) in 't volgendc jäas
voor den dag komen,
ICLREMANN.
CLASSIS TVAT^TJ.i01:^UMmCTURNORVM.
SüPPL.
Ta.b.II.