9» V E R V O t G VAN DE BESCHRYVING
T«« xv.beJög ten, zo wel u.t L uM, als u!c Brim,«, berichc, dat mcn de Vcnite!
Rups „elk= ,k in -t Eedb Deel myner li.JhrU äer / V s « , in L t^ed
Clafle .der Dagvlmders, Tab. I. afgebeeld en befclii-eeven hebbe, alil
dit jaar op de geele Raapen gevomlen teeit; fthoon de LiefhebbLrs dezclv
nog nooit m die gewcftcn geacn hadden. Dit hebbe ili allcenlvk by -^cbraT
« r yerllerkmp van myn gevoelcn; d« naanilyk de wärmte 't wecr ¿
Viinders udokt, om verder te vliegen, dan ^y anders gewooa zjn
f't. 6 ? "'S keeren, tot on^cn Vlinder, welke mct alle»
• prachtigilcn genoemd mag worden; i n die in de 6-1= lu^. van
U T li" vhegeijde galblcc afgebceid i.,, op dat we dus gclc.'enhoid
Muden hebben, cm deszelft Boven- en Ondcr»lengels te Relyk te befclfouwen.
^ n de eerlen ,s de vcclviddigheid der vlakken, trekken cn kolcuren z».
W r 'v ? I'« «nraogclyk houde, dezeiven in ecne behoo.
Ijke ordj> te befchryven; waarom ik myne Leezcrs iiever verzoeke, da!
ry de Ai bcelding zeive naauwkeurig bezichtigen; als wdke ik met de erootfte
oplettendhcKl, en op de bell mogdyklle wyze, vervaardigd hebbe. OndertuP
fchen TOoete ik er evenwel van zeggen, dat de meefte vlakken der boveii-
«eugel?n, om zo te fpreeken, de grondverwe uitmaaken, welke over 't alEsrtecn
fehoon gras groen is; hoewel ze zieh, hier en daar, nn donkerer, i,.
heldsrer, en dan gatitfch helder vertoone. Uit deze verandering der Grondverwe
omiiaan etgenlyk de menigvnldige vlakken; die ten deele in elkander
verrmelten, en ten deele eene heldere, zeer fcherpe bezooming hebben, wlke
nu in ,.de lengte, dan overdwars, nu gedwongen of gekronkeld, dan half
cirkelswyze enz. door de vleugelen heen loopt. Benevens deze, op verfchciden
wyzen, beichadiiwde groene vlakken, zyn 'er nog cwee anderen in die geval
byzonder merkwaardig door dien zy den Vlinder een aanvallig voorkomen
gecven. ü e eene is (choon roozenvenvig; en loopt, van de inlidin,r af, naat
^ n achterllen rand des Vleugels; maakt naderhand ecn bogti,;en ho4k; %vordi
dan breeder, en loopt fchuins om hoog mar voore«, alwaar' zt door eeniie
groene ilreepen verdeeld wordt. Van die vlak llaat hjer bv echter no« aan le
merken, dat er Vlindp van deze foort zyn, waar in zy'iets bleeker ujtvali.
De andere vlak, 'welke de gedaante van onzen Vlinder mede verfraait, ii
violet-blaanwi en loopt, in de lengre van de door den Vleiw^l verdeclds
•der™, mar den achter-en binnen rand nederwaarts. Behalv? deze beide
v akken is er nog eene derde in acht te neemen; naderaaal ze aan alle
Vlinders dezcr foorte, zo veelen ik 'er naamlyk van gezien hebbe, pevonden
wordt. Dczclve vertoom zieh boven by de inleding des Vleugels, is Sker wi;
en men zier m "t midden een zwarren ilip, die haar de gedaante van" een
oog gcefr. Voor 't ovorige (laat van deze Bovenvleugelen noT te melden, dat
ze, gclykaan de meeile Vlindsrs dezer ClaiTe, wat final, enliardig uitgehoold
zya
»BR R Ö P S E N ; EN VLINDERS. »»
jjm. De Ondervieugels pronke» verder ook met eenige groene en zwarteTAi.XV).
vlakken; tulTchen welken zo donkere als hddere ftreepen cn linien gezien'^''**''
worden; maar in 't midden hcbbea ze eea violet-gcaauwen grond; ^en asade
inleding worden, ze wcderom zwart.
S- Ii.
Van de Vleugelen zuHen wy nu overgaan tot den Kop. De«e heeft inige.
lyks, zo als 't overige lyf, eene fchoone groene koleur; echter in diervoege,
dat ze nu helderer, dan donkerct voorkomt. De beide cogen zyn tamelyls
groot en rood-bruin*; boven naait aan dezelven hebben de Ewee dikke, bleek*
ok,:rgcele Sprictcn hunne inleding; en van onderen heeft de Bek een vry lange»
Zuigcr; dien de Vlinder wel meeflial te zamengerold draagt, maar welken ik,
om zyne lengte eenigermaate te doen kennen, in de gemeide Fig. uit
elkandcr gewikkeld afgebeeld hebbe. De op den Kop volgende Halskraag
hccft eene breede, bleeke, vleefchverwige bezooraing; doch de twee groote
donker-groene Schouderbladen hebben een iets fmaiier boordzel. Dezen ver^
toonen een eenigzins ongeiyken driehoek; cn tervvyl ze boven met hunne
fpiizen te zamen rtooten, vQrwyderen zy zieh met de nederwaans. loqpendei».
van elkanderen; waar door 'er een andere driehoek tuíTchen hcn ontftaat ^ die
ibhoon helder-groen is, Op dezcn volgen wcderom eenige andere donker-»
groene vlakken met heldere boordzels; en hier mede eindigt hec Borftöuk. Hct
eerlte daar op volgende lid van 't achterlyf is half bleek-geelachtig,. en half
groen; derwyze, dat deze beide koleuren ondorling verfmelten. Tudchen de
overige leden van dit achterlyf is altoos een heldere dwarsftreep te zien;welke,
inzonderheid tailchen het cweede eri derde lid, fchoon hoog-geel is; doclt
mcn wordt ze allen op het duidelykile gewaar, wanneer de Vlinder zyne leden
wjt uitrckr. Behalve deze hddere iireepen, beipeurt men ook, op ieder lid,
nog twee anderen tcr zyden, welken van onderen opvvaarts naar achteren toe
loopcn: cn beide te zamen geevcn zy aan dit achterlyf eene zekere fraaiheid
*an gedaante.
13-
BclialiS'het dikke achterlyf, waai door het Wyfje van 't Mannetje te ondep
• TFsarfchynlyl: ij-n de oogm deic! fchotineil Nschtiliniers met ccne lo Hchtcnde phoiph»*,
rUclic Eigcnlckip bc|3a{h, als die van verfcheidcD snocrc NackvlUidcrs j weiker oogen m 't
ecn glanzig licht van zieh gecven, als dat van gloeicndc koolen. Over de« hocda-
?;äüeid, die ik rccrs voor lang aan de oogen van verfcheiden Nichtvlindcrs, miisgaders aan
we van andere Inii;ftcn, opgemökt hebbe, zai' ;ls bv gciegenh«id, ia myne Bvvoegaek,
'Ni^bopiget JfiecLeo.
K }. B E M A N Ci,