R Ö P S E N EN V L I N D E R S . 3 3 7
D e grootfte lengte dezer Rupfe, in onze irte Fig. te zien, beloopr bykansTAn.
anderhalven duim; daar beneveiis heeft zy een tamelyk tenger lichaam; en
haar zwartblinkende kop is kleiner dan een der overige leden. D e grondverwe
der gantfche Rupie vertooiit zicii fluweel-zwart; en door dezelve loopen drie
f c l i o o n e lioog-geeie ftreepen; welken, wegens haare byzondere vercierfels,
veei overeenkomil hebben met een fyn ilinger-boordzei. Een dezer ilreepen
loopt midden over den rüg, cn de beide anderen zyn bencden aan de zyden
te zien. Men vindt die geeie boordzels met witte pumen bezet; en zo is 00k de
z.warce grond met eenige hoog-blaauwe, blinkende en verheven knopjes verc
i e r d ; des deze Rups als met goiid en edelgefteente fchyne tepronken; doch
d e blaauwe knopjes zyn tcfFens met körte borlielliairtjes begroeid. De zes
fpitze voorpooteii hebben, zo als de beide nafchuivers, eene zwarte koleiir;
maar de acht buikpooten zyn helderer. Met bchulp dier pooten kan ze omtrent
even zo gezwind van de eene plaats tot de andere komen, als die gene,
w e l k e ik in 't Eerfte Deel onder de tweede ClaiTe der Nachtvlinders op Tab.
X . afgebeeld hebbe. Gemerkt nu deze Rups reets in Jpril en Mai volwaflen
gevonden wordt, bcn ik van gedachten, dat ze den Winter over in haare
R u p f e n - g e l l a l t e blyft, cn zieh geduurende hct ruwe Saizoen zo lang verbotg
e n houdt, tot dat ze haar noodig voedzel weder könne vindcn.
T o e n ik myne Rupfen tot den (S'of 7 Mai gevoerd had, waren ze reets
volwaiTen. Zy begonnen zieh gevolglyk in te fpinncn; en wel in diervpege,
dat 'er twee of drie te zamen onder een bedekzel lagen. Haar fpinzel was
zeer teder, witachtig, en zo doorzichtig, dat men eerll de Rupfen, en vervolgens
de Poppen, 'er duidelyk in konde zien liggen. Zy lagen dus op den
I o en 12 Mai allen in Poppen veranderd, op zodanig eene wyze in het
fpinzel by elkander, als ons de ade Fig. vertoont. In de 3de Fig. zien viyrig.
z u l k eene Pop buiten haar fpinzel; dewelke echter door geene byzondere kentekcns
van anderen te onderfcheidea is. Zy heeft, gclyk anderen, in 't begin
eene blinkende roodbruine koleur; dewelke allengskens donkcrer wordt; naar
maaae,
in 't jaär 17^0., bygcval aan een EikeniEruik, aan laage Boekeiiftruikefl, aan BraambCzien
cn Kruisbezicn ftruiken gevonden: weshalve dez.e Rups aan onderfcheidcn gewaOen,
10 Planten als Boomen, haar voedzel vinde. Ik verkrecg uit die genen, welken ik in 't
jaar 1763. den 10 Mai gevonden had, reets van den 16 tot den 20 ^//«y. den fchoonen
Nachtvlillder, alhier op Tab. XLVII. afgebeeld i welker onbevruchte Wyfjes kort daaraa^
Viele kleine helder-blinkende, groene, gladde Eieren afgaven.
G g 3
KLEEMANN.
Illllil I Lf:
N l i p
Ii»
S l
. . - H i l f ,
: i i i i
I : :; . .
j'i