rm
ñí
r i
Ta».
LUl,
264 VE R V O L G V A n ß E S C H R V V ING
ook blinkend grocne Wespen konden zyn, die echte Galwespen waren; 20
wyze ik dezullieii, tot de Verliandeling van den Heer D e Reaumur over de
Galwespen; die veele foorten van dezelven onderzocht, maar 'er geene blinkend
groenen onder gevonden faeeft.
§• 14-
D i e zelfde groote Natnurkenner deelt wyders ook zyne gedachten over den
oorlprong der Galappelen niede; en 'c geen hy deswejien zegc, behaagt my
ZG wel, dat ik niynen Leezercn geen ondienft hoope tedoen , met zyue voorftdiing
alhier te laaten volgen. Na dat hy aangetoond heefc, dat de vorm,
het weefzel, en 't weezen, waaruit de Galappels beihan, juill niet eigenlyk
afhangen van de deelen, waaraan ze groeien, zegt hy verder: „ z o volgt dan
„ d a a r u i t , dat de meellen hunne byzondere gefteltenis hebben van de Inieflcn,
„ d i e gelegenheid tot hunne voonkomft geeven; en dat de raeefte Gallen, van
„verlcheiden foorten, himnen oorfprong hebben van verfchillende Vliegen of
„ Wespen. Mogelykzouden vry genoegzaam doorgronden, hoe't weezen kan, dat
„verfchillende Wespen deze veranderingen können voortbrengen, byaldien wy
„ w i l l e n , hoe de geringHe Galle, by voorbeeld, eene ronde den St. Jansbezien
„ g e l y k e n d e Galle, gefornieerd wierd. 'Er wordt naamlyk eene ader of vezel
„ g e w o n d , en in derzelver wonde een Ei gelegd. De wonde van zodanig een
„ d e e l , tot het welke de voedzelfappen een fterken toevloed hebben, fluit zieh
„ w e l dra weder toe; haare Uppen beginnen te zwellen, krimpen tot elkan-
. „ d e r , en daarniede is 'c Ei ingellooten. Hier op groeit 'er, binnen weinig
, , d a g e n , eene zo groote Galle om dat Ei , als het noodig heeft, en hetzelve
„ zit 'er midden in. Een vreemd lichaam in 't vleefch der Planten körnende.
„ k a n , gelyk in 't vleefch der Dieren, eene zwelling veroorzaaken. Een doorn|
„ e e n houtfplinter, in ons vleefch gedrukt zynde, brengt wel haart eene zwel-
„ l i n g te wegen. Doch hier uit ontllaat eene verrotting of bederving, die in
„ o n z e n Galappcl niet gebeurt, of ten niinile niet fchynt te gebeuren; veel
„ m e e r fchynt alles in di-nzelven gezond te weezen; ook ziet men niet, dat 'er
„ e e n i g fap rondsom hem uitvloeit. Maar een doorn zuivert de wonde niet,
„ d i e hy gemaakt heeft, noch beneemt haar het fap dat 'er invloeit. Wy zul-
„ l e n in ons Vierde Deel gelegenheid hebben, om van eene gantfch byzondere
„ foort van Gallen te fpreeken, welken in 'i vleefch der grootfte Dieren, in 't
„ v l e e f c h van Olfen en Koeien, ontllaan, en door zekere Vliegen veroorzaakt
„ w o r d e n . De Vlieg, naamlyk, doorlleekc de huid van een Os of Koe, om
„ e e n Ei onder dezelve in 't vleefch te leggen; waar uit een Worm gebooren
„ w o r d t , die vervolgens in de Vleefch - Gal l e woont. Deze of gene Ös, deze
„ o f gene Koe kan meni^maal 20 of 30 groote Gallen hebben, zonder dat zy
„ ' e r eenlge merkbaare fchade door lyde. De Worm, in dtze wonde woonen-
„ d e , laat niet toe, dat 'er zieh eenige Etter of bedorven vocht, in vergadert;
„ e n zo lang als hy 'er in huisvefi, geneerc hy zieh v.an de vochten, die de
won-
D E R R U P S E N E» V L I N D E R S . S63
„ w o n d e geeven mogte, of vi^erkelyk geefc, Men onderzoeke de hole van Tab.
„ e e n e der St. Jansbezie gelykende, of van eenige andere Galle, zo nasuw-'-'"-
„ k e u r i g als inen wüle, het zy ten tyde als 'er het Ei Bog in is, of als 'er
- „ d e Worm reets in gevonden wordt; men zal 'er nooit eenig liip in vindcn.
„ E n hec is geen wonder, dat de Worm al het fap, hetwelk in de hole
„ v l o e i t , of dat door denzelven derwaarts getrokken wordt, opzuigt; nog min-
„ d e r wonder is 't, dat ook het Ei zelve die fappen inzuigt en tot zieh trekt,
„wanneer men nagaac, het gene ik boven gezegd hebbe; dat het Ei in deze
„ h o l e aangroeit; en dat deszelfs buigzaame fchaale, welke ik te vooren by
„ d e huid of het vlies, dat het Kind in des moeders lichaam omringt, verge-
„ l e e k e n hebbe, veel eer aan te merken is, als eene foort van Moederkoek
^ ^ ( ^ P l a c e n f a d i e eene verbindtenis heeft niet de binnen zyde der hole. Deze
},fchaale is voorzien van opflurpende vaatjes,' welken, als zo veele wortelen,
„ h e t fap, 't welk van ter zyden in de hole der Galle dringt, tot zieh trekken
„ en opvangen können. En de Galle is zo veel als de Baarmoeder van den in
„ ' t Ei zittenden Worm. Zo lang als nu dit Infeft in 't Ei zit, kan zulks te
„ w e g e n brengen, dat het fap menigvuldiger naar de Galle, dan naar de ändert
j , d e e l en der Plante, vloeit. Dus können de den St. Jansbezien gelykende Gallen
„ haaren oorfprong hebben van de voomoemde oorzaak, aan welke ik ook de
„ formeering der blaasachtige Gallen, waar in zieh de Booraluizen onthouden,
„ t o e f c h r y v e ; ten bewyze waar van ik getracht hebbe aan te toonen, dat ze
„ des te meer aangroeien, hoe zy meer uitgezoogen worden. Byaldien men wil dat
„ e e n deel des booms fpoediger zal aangroeien dan de overige deelen, heeft men
„ a l l e e n zorg te draagen, dat het voedzeliäp meer naar dat deel toevloeie; of
„ d a t de plaats, werwaarts het vloeien moet, en daar het, zo dra als het 'er
„ k o m t , opgenomen wordt, eenigermaate ncderhangend zy. MilTchien helpt de
„tegenwoordigheid van 't Ei ook, op eene andere wyze, dezen wssdom be-
„ v o r d e r e n ; want men weet, hoeveel de wärmte tot den wasdom kan tocbren-
„ g e n . Immers is 't zeer waarfchynlyk, dat dit Ei , waarin eene tedere onvol-
„Waden vrucht zit, die zieh ontwikkelt, en waarin de fappen zieh fnel bewee-
„ g e n , warmer is, dan een ander evcn groot gedecite d,T Plante. Wy weeten
„ t o c h , dat in ieder Dier de graad der wärmte grooter is, dan in de Planten.
„ O u s können wy ons, in 't midden der Galle, genoegzaam een klein vuur
„ v e r b e e i d e n ; waardoor alle derzelver vezelen een zeker^n trap van wärmte
„ d e e l a c h t i g worden, die haaren wasdom bevorderen kan. Byaldien deze oor-
„ z a a k e n zo voldoende niet mogten weezen, als ze my wel toefchynen, zal
„ het my geenzins mishaagen, dat men 'er nog eene andere, die zeer vernuftig
„nitgedacht is, byvoege; aan welke Malpichius de formeering en don wasdom
„ d e r Gallen toefchryft. Hy is van gevoelen, dat de Wespe niet alleen de
„ plaats,- waarin zy haar Ei vertrouwcn wil, kwetft, maar dat ze ook te gelyk
„ i n die wonde een zeker fap laat vloeien, dat 'er eene merkelyke gefiing in
„veroorzaaken kan; en dat de oorfprong en wasdom der Galle een gevolg
« v a n deze gefting is; ook brengt hy eenige voorbeeldcn by, welken ze'er ter
„ b c -