J!
TA.
XLV.
«ao VERVOLG VAN DE ßESCHRYVING
tuigde, dezelven alle zomers niet alleen gezien, maar sok gevangen te hebben.
Dit nu verwonderde my des te meer, gemerkt ik dezelven nooitontdekt
had; fchoon ik alle jaaren geen arbeid of moelte fpaarde, om diergelyke
Schepzels op te zoeken. Doch of deze Vlinder een Iniander of een Vreerade-
Jing zy, is ora 't even; hy verdient altoos befchouwd te worden; cn ik
denke dat ieder Liefhebber denzelven merkwaardig zal vinden.
D e Vlinder, in de ifte Fig. vliegende vertoond, is de fchoonile van allen,
welken ik ooit gezien hebbe. De grondverwe zyner vier vleugelen vertoont
-zieh, zo wel aan de bovcn-als aan de ondervlakte, geelachtig wit; doch
dewyl ze weinig ftofvederen hebben, zyn ze nieellal doorzichtig. Aan den
buitenrand der beide bovenvleugelen ziet raen cene breede, graauwachtige,
flingervormige bezooming ; en naby dezelve loopt 'er nog eene fmaller, en
tederer, dwars over den vleugel heen. Voorts zyn 'er in deze bovenvleugelen
vier merkelyke Fluweel - zwarte vlakkcn, van ongelyke grootte en gedaante,
benevens eene kleiner van dczelfde koleur. Doch de beide Ondcrvleugels vercieren
dezen Vlinder 'c meeft, doordieii elk derzclven, op zyne boveiivlakte.
pronkt met twee hoogkarinyn -roode en ronde Oogfpiegels, niet eene zwarte'
bezooming, uit welker midden, in de grootflen, eene verdeelde, en in de
iileinften eene enkelvoudige fneeuwwitte vlak uitfcbittert. Daar benevens wordt
men aan den binnenrand, niet verre van 't einde des ondervlentrels, eene
zwarte kronkel-vlak, en, aan den buitenrand, eenige uit tedere flippen beilaande
graauwachtige golvende ftreepen, gewaar. By de inleding vallen de boven
en ondervleugels, beiden in 't citroen - geele ; welke koleur ook aan den rand
der eerftgenielden te befpeuien is; en zo verre zieh dezelve uitilrekt, zo
verre zyn ze ook met zwarte ffippen bcfprenkeld. Het lyf is, en aan het voorfte,
J - I « . 4 V « . ÍJÍ JO ^ UM TIAII LICT VUUI
en aan het aehtetile deel, niet lang
achtige venve hebben. De fprieten eind
beide oogen, zwart.
inge hairen begroeid, die eene graaiiwndclyk
zyn kolfachtig, en, even als de
De sie Fig. vertoont dezen Vlinder niet zyne boven te zanien gevoegde
vleugelen, in zyne gewoone zittende geftalte; waar door men de ondervlakte,
zo wel van de boven - als van de ondervleugelen, befchouwt. Deze ondervlakte
is nog fchooner dan de bovenvlakte; om dat 'er drie roode oogfpiegels, benevens
eene driehoekige vlak, op gezien worden; daar benevens ontdekt men
by de inleding nog vier andere vlakken van dezelfde koleur, die eenigzins
hoekig, en van boven zwart bezoomd zyn; doch van onderen, tot over de
helft, door de geele hairen van 't voorlyf bedekt Worden. De vier zwarte
vlakken, welken op de bovenvlakte van den voorvleugel te zien zyn, vertoonen
DER R U P S E N EN V L I N D E R S. 231
nen zieh ook hier op de ondervlakte; doch met dit verfchil, dat de beide TAB.
achterften in 't midden een fchoon rood ftipie hebben. Betreffende de Kar-^''^-
myn-roode vlakken, dezelven zyn by alle Vlinders van deze foort niet van
eenerleie koleur; nademaal ze by zommigen kaneel-rood, by anderen menierood,
en by anderen weder oraiije • geel bevonden worden: ook kan men de
kleine roode flippen by zommigen, in de ondervlakte der bovenvleugelen, in
't geel niet zien; des deze foort van Vlinders mede veranderlyk zy.' In onze
ade Fig. is het voorlyf benevens de zcs pooten geelachtig; waar tegen hec
achterlyf van boven graauvv, en van onderen geel is; inzonderheid aan de
laatlle leden; daar het bykans in 't oranje - geele valt.
De boog-blaauwe DAGVLINDER van de tweede Claße,
met zwartgevlakte en donker bezoomde vleugelen.
$. i.
Deze foorc van Vlinders wordc in de maanden van Jun'^ en July^ ook wei
vroeger of laacer, onder andere Vlinders, fchoon zelden, echter gemeenlyk
op de Weiden en woefte piaatzen gevonden. Dezelve heeft wel veel overeenkomfl
met de blaauwe Ibort, Wellie ilt reets op Tab. XXXVII. in de
4de en sd= Fig. afgebeeld hebbe; doch het verfchil is nochtans zeer merkbaar,
zo door de zwarte vlakken en de donkere bezooming op de bovenvlakte
der vleugelen, als door de grootte des Vlinders. Ter dier oorzaake heefc
men dezelve meer eene byzondere foort, dan eene veifdieidenheid te noemen.
De 3Je Fig. dezer Tah. vertoont ons dien Vlinder met uitgebreide vleuge-ir,>.
len, waaraan men duidelyk befpeurt, dat ze alle vier, in liunnen fchoonen
blaauwen grond, met vericheiden zwarte vlakken, van ongelylvc grootte, vercierd
zyn; en dat ze aan den buitenííen rand eene breede, zwartbruine bezooming
hebben, die met wit omtoogen is. De bovenvleugels hebben ook van
vooren iets zwart-bruins; hetwelk aan de inleding op zyn breedlle is; en in
de donkere bezooming der beide ondervleugelen zyn eenige zwarte punten te
befpeuren, die van vooren met eene witte halve cirkel-linie omgeeven zyn.
De grondverwe, zo wel van 't voor-als van 't achterlyf, is ook blaauw,"
doch veel helderer dan aan de vleugelen.
De ondervlakte der vier vleugelen valt, gelyk de Fig. vertoont, meellal
in 'c graauwe; dan naar de inleding toe wordt ze meer helder-blaauw.
Deil