4 2 V E R V O L G VAN DE BESCHRYVING
» E R R U P S E N EN VLINDERS . 4 8
TiB.VII.behoort om te gaan; en ze met eene Patrys-veder, of andere zagte veder, of
wel met een zagt Penceel, op te ncemen, om ze op de Saladcblaadjes te zetteii.
E n dezen mocten, als gezegd is, teder en droog zyn; devvyl zy aan de harden
niet willen, en de nattigheid niet verdraagen können. Pflen legt de bladeren
in een dekzel van eene Doos, of Zeef, uitgebreid; eu geeft den Woi-nicn
tweemaal daags frifch voedzel: doch men disnt wel in acht te neemen, dat
men de fiifehe blaadjes niet cp de ouden of verwelkten legge; waardoor
menig tedere Riips verdrnkt kan worden; men moet de Bladeren in een
ander dekzel of eene andere Zeef doen, en 'er met eene zagte Vcder de
Wormen op brengen. Ilet zy men de uitkruiping der VVormcn verhaafte, liet
z y men den tyd afwachte, dat ze van zelveii uitkoraen, zy komen toch niet
allen te gelyk te voorfchyn. Indien men 'er dan veel liebben of aankweeken
w i l , zo moet men naauwkeurig letten op Iran uitkomen; en die genen, welken
ten zelfden tyde gebooren worden, by een laaten; inzonderheid wanneer
men ze Moerbezienbladercn verfchaft; alzo de Zy-Wormen, naar maate dat
z e teder of jong zyn, ook tedere bladeren moeten hebben. Als men daar
op niet lette, gaan 'er veelen verlooren; en 'er ftcrven bniten dien, lioe opkttend
men ook by de opkweeking zy, nog veel meer dan men denken zou*.
S 5-
Methode zalgelukken; maar ik vrces zccr, (en 't is meer voor de Wormen, dan voor
s,oüs> dat ik vrecze, want w y zouden mogolyk niet veel verlie2en> als w y geene Zyde had.
„ d e n , ) ik vrees zeer, zegge ik, dat de Wormen, welken men op deze wyzc zal opvoc-
5>den, allengs ontaarden, en een bafterd-en onvolmaakt iöort worden zullcn. Nooit vervult
«de Konft geheel aan de Natuurj zy fchynt zelfs gemeenlyk den Menfch te vjülen ftraffen,
„ w e g e n s zyne vermetelheid, van zieh in zeker opzicht met haar gelyk te willen ftellen.,.
T o t dus vei-re de Schryver van 't Kort Begrip der InfeSlen. Dan, dewyl \ hier aankomt
o p een door Konft lütgevonden voedzelmiddel voor de Z y -Wo rme n , zo moete ik "
mdere vrucliren de proei genomen is} ) dezelven
.egenbak tc docn zinken, en aldaar te Jaaten blyven
i Z y ' Wormen mede te voeden j
voorts den Winter over in een Put of Re[
tot in hec voorjaarj om 'er dan de jonge Zy-
AI wie nog meer begeert te weeten van de Werkdaadige beiorging der Zy« Wormen,
naar de nieuwfte verbeteringi die men in Vrankryk, over deze, voor den rykdom des
Lands zo gewichtige kweeking, gemaakt heeft, die zie de 3de Memoire für l' Education
des yers ä So^e, van den Abt de Sauvages, welke te Nimes in 't jaar 17Ö3 in gr. 40,
gedrukt ij.
KLEEMANN.
' Men heeft zieh, over het groot getal der ftervende Zy-Wormen, voor al in onze
Noordlyke Geweften, juift niet veel te verwonderen: want de Z y -Wo r m fchynt, door den
Schepper der Waereld, geenzins voor ons klimaat, maar voor warmer Landen gefchapen
te zyn. AI wie derhalve dit Gedierte gclukkig opkwceken wil, moet noodwendig de
g r o o t i l e Zorge daar omtrent aanwendenj dat hy het voor alle ruwe lucht bewaare, en
ongeveer die wärmte doe genieten, welke deze Wormen in hun natuurlyk Vaderland
hebbenj en wat dies meer is. Dewyl zy ook niet ligt een Mocrbezieablad verlaaten, als ze
niet terftond tot een ander können ovcrgaanj zo ichynen zy daar benevens enkel en alleen
gefchapen te zyn, om zieh, al hun ieeven, op de Moerbeaienbladerca te onthouden, cn
hun
'm
Hoedanis de jonge en eerli uitgekomen Rupfen 'er ui^ien, wordt in deT.».
6 d r / ™ a a n g e t o o n i In dezen tcdercn ouderdom zyn ze brum van koleur',
1,™ vocdiel daar van te trekkrn. Wydcrs ftatt hier nog aan tc merken, dat zy, in hunne
i « J l y k e vryhei^^^^ het frifchte, befte en luiverfte loof dc.ev boomen verkle.eni
S w ik xy ook by duifter weeten te vindeni als mede dat zy. natunrlyk eene gen«.gi
S n K rulmte hebbcnde, om zieh mt te breiden, hwlnen drek vry können toten yallen.
' S byVvok noch flank, noch on.niyerheid behoeyen te ondergaan. H.er u,t la nu hgtlyk
Tp K 2 e n . dat men deze tedere Wo,men zeer zorgyuld.g moet behandelen; dezelven
X t e met de zuiverfte en frifchte bladeren dczer boomen voeden i hun eene genoegzaamc
ruimte. om zieh te können uitbieiden, »erfchaffeni mltsgaders hen geftadrg remigeni dat
• min ze, met een woord, over 't algemeen even zo veel gernaks moet trachtet, toe te bren.
gen, als ze in hunne natuurlyke vryheid op de Mocrbezienboomen zelven hebben. ,
"^Al wie zieh dus met eene zorgvuldigc opmerkzaamheid kan fchikken, naar zodamge
. reseien, als ons de Natunr zelve voorfchryfti die gevolglyk de Zy-Worme n voor al te
rroote koude, voor nattigheid, fchadelyken dauw, dompige lucht, enz. wel weet te bewaaren,
die zal zekerlyk in derzelver kweeking niet minder gelukkig zyn, dan hy, die
de menigte van Konliregelen, door zommige Liefliebbers in Europa u. t g e d a c h t ,
o p het naauwkcurigfte volgt. Zie hier evenwel nog een enkel gantlcli bponner behocaniiddel,
dat ik niet wel kau nalaaten aan te haalen; "t welk gevonden wordt m t
bovengenoemde IV-I^ Stakjc van lürt iegrif mn de Wflorie der Infeäm, pag. 183..
cn hierin beftaat
„ E e n klein cn gemaklyk Hulpmiddel moet ik cchter in deiea niet voorbygaan, 't welk
„ d o o r de Rede wordt aangewcezen, en door de ondervinding beveiiigd. Gelyk het uit-
„ w e r k z e l van het Onweer is, de Wormen door de al tc groote httto zodanig tc
„ v e r z w a k k c n , dar zy door uitputting en krachteloosheid fterven i zo is het befte middel
„daar tegen Brandewyn in 't vertrek te branden, om de Wormen op te wakkcrea, ea
„ h u n geheel verval voor te komen.
I k hebbe van dit middel nog geen proef genomen; ondertuflchen kan ik verzefcereas
dat ik eens eene Rups Brandewyn hebbe zien dritlken, zonder eenig kwaad gevolg.
KLEEMANN.
'' Deze Koleur is zomwylen eigenlyk meer zwart - g raauw, dan bruin. Men ziet als dan in
dezelve veele kleine wratjes, die met tedere graauwe hairtjes bezet, maar zonder Vergroot
glas niet ligt te ontdekken zyn. Het voorlie Lid dezer jonge Zy-Wormen is helderer,
dan de volgenden, en het Vierde is mec een geelachtig-brinn vlakje getekend, dat men
echter naauwlyks zien kan. De'Naichuivers zyn, benevens de ftompe buikpooten, helder
geelachtig-bruin i doch de 6 voorpooren bruinachtig - g raauw. En in plaats dat by andere
Rupfen dczer Clalle de Staarlfpits, aan den kant van 't lyf nu grooter dan in haaren
volwailen toeftand voorkomt; zo is dezelve in tegendeel aan de jonge Zy-Wormen veel
kleiner, dan nadcrhand, cn naauwlyks kenbaari nochtans is dezelve iets helderer dan 't lyf.
Den Kop vindc men daar cn tegen, in hunne jeugd, aan den kant van de borft grooter,
dan in 't vcrvolg van tyd. Dezelve is verwulfd, doch achter den fchedel ecnigzins
hartvormigt anders glad en blinkend zwarti behalwe dat hy van voorcn Over den bck iets
helderer is. Deze Kop blyft meerendcels zo lang zwart, tot dat ze de lengte van een
halven duim bercikt hebben. Zy können al zeer vroeg draaden maakcn; waarmede zy
den weg, dien ze betreeden willen, belpinncn; inzonderheid als ze van huid veranderen
moeten. Ook weeten ze zieh, door middel van dezelven, vao de hoogte neder « laaten.
F 2 In
-jLL.