1-5® V E R V O L G VAN DE B E S C H R Y V I N G
TÍB. zy de grootte bereikt liadden, waar in ze voor. de katrtemaal van huid verán»
XXVIl. deren, en vervolgens h:iare Vleugcifcbeeden erlangen. Zy veranderen insgelyks,
even als andere Inreci;en, viennaai van huid. Maar, dewyl men bylians aaii
alle Infeften, die geene andere vcrandering onderworpen zyn, dan dac ze, na
de Vierde verveiling vleugels erlangen, reets na de derde de fcheeden, waar
in de vleugels verborgen zitcen, te zien krygt; zo kwam hec my zeldzaam
voor, dat ze aan deze Waterluizen niet te vinden waren, of dat ik ze ten
minften niet ondekken konde, fehoon zieh alle de overige deelen van 't lyf
duidelyk vertoonden, Ook verliep 'er al vry wat tyds, eer de verandering van
huid ten derdenmaale gefchiedde ; en het duurde by my tot in de maand
Pig, 5. Auguflus-^ doordien, gelyk boven gezegd is, haar wasdora langkzaain voorrn
6. ' gaat: na dien tyd hadden zy de gedaante en gefialte van de 5tte en 6cle fij,
6.
De 5ile I'ig. vertoont de boven-en de fide Fig. de ondervlakte van zulk eciie
Luis. Haare grondverwe is op dien tyd meeftal nog okergeel ; doch ter .plaaize,
daar anders de bovenvleugels, aan eene volwaflen Luis, op den rüg eeii
(luithoek maaken, ziet men hier cene halfronde zwarte vlak, Voorts kon ik
de vleugellcheeden, die ook anders aldaar zitten, niet, of immers niet zo
duidelyk, als aan andere diergelyke Infeften, befpeuren. De ondervlakte m
deze Luis brengt ons de 6de ßig. onder 't oog, waar by teffens de zes ponten
mot hunne inleding gczien worden; van welken ik nader fpreeken zal, ili
•Fig. 7. ik de 7de Fig. afgehandeld hebbe.
7-
In deze gedaante verfchynt onze Waterluis, na dat ze haare Vierde kiiJ
voor de vyfde heeft verwifleld, of als ze voor de vierdemaal van huid veranderd
is; het welk by zommigen vroeger, by anderen laater gefchiedt. Eei
half uur na die laatrte verandering vertoont zieh deze Luis, in haare volkomen
grootte en geilalte, en ook te gelyk met vleugelen voorzien. Zy is
echter in 't begin nog gantich geeiachtig-wit, zo als ik ze by alle voorgaatde
veranderiugen van huid bevonden hebhe; maar na één uur tyds verwiliílí
zy ook deze in haare gewoone koleur. De 7de Fig. vertoont ons de bovenvlakte
van ecn Mannetje ; Wiens fpitstoeloopende achterlyf, 't welk iets fmalb
i3an dat van.'t Wyfje is, in de dikte meer driehoekig, dan rond, of brctJ
uitvalt. De beide rond verheven -rood- bruine Oogen llaan aan de zydcii vit
den ftompen bleekgeelen Kop. Diergelyk eene koleur iieeft ook het borlWnt;
het welk echter raeerendeels bezet is met eene, door die koleur heen fdnmärende,
zwartachtige vlak; waarop een grooter, driekantige, fluweel-zwatu
iluithoek Voigt; aan Wiens beide zyden de bovenvleugels hunne inleding 11*
ben. Dezen zyn fehoon oker-of oranje-geel van koleur, en hebben in '
roiä-
D E R R U P S E N »N V L I N D E R S . ISS
mitlden, ahvaar ze over den anderen iluiten, cen zwarten ftip, waar van deT/e.
eene helft aan den binnen-of achter-rand van den linker-en de andere helft"XVII-.
aan dien van den rechter-vleugel fiaat. Wyders befpeurt men 'er, aan den
voorftcn op beide zyden liggenden rand, nog eene gantfche rei van zodanige
(lippen, dat in de pcte iig. veel duidelyker te zien is. Naar 't uiterfle eindeffi;. 9-
loopt het achterlyf fpits toe, en aldaar is de rand met veele tedere hairen
bezct.
§- s.
In de Fig. zien wy de ondervlakte van een Wyfje dezer Luizen, inp^. s
die gedaante, zo als ze gewoon zyn, boven op het water, op den rüg te
zwemmen, en haaren roof te vangen; het welk aan deze foort alleen eigen
is. Die geheele Ondervlakte is niet alleen donker-bruin, maar ook met
veele hairen , die dezelfde koleur hebben, bezet. Doch laat ons de zes pooten,
welken hier in hunne volkoraen grootte te zien zyn, nu eens war naauwkeuriger
belchouwen. Derzelver langfte paar, dat dir Infeil voomaamiyk in 't zwemmen,
of roeien, te pas komt, en met de Leiters a a . aangeweezen wordt,
heeft drie gewrichten of leden. De beide uiterllen, aan ieder poot, zyn met
eene rei ftyve hairen bezet; het welk veel toebrengt tot de fnelheid in 't
jwemmen; en met het binnenfte gewricht hebben ze, omtrent het midden
van 't achterlyf, hunne inleding. Even zo is 't gefteld met het middellle paar;
doch het voorlle paar zit aan 't borMuk vaft. Deze voorlle pooten kennen
met groot recht haare Vangpooten geheeten worden: want zo zy een op het
water zwemtnend, of 'er overheen loopend Infeft ontmoeten, weeten zy het
zclve met die pooten behendig te grypen; waar door dan ook inzonderheid
de zogenoemde langbeenige Waterileekers haar veeltyds ten buit worden. De
Roeipuoten overtreffen de beide overige paaren wel in de iengte, en dikte;
maar zy hebben daar en regen aan 't uiterfle einde geen dubbelen klaauw,
waannede men de anderen voorzien vindt: ondertufichcn körnen alle de pooten
daarin met clkander overeen, dat ze geelachtig van koleur zyn.
S- 9.
Het gcen 'er nog vorder aan onze Waterluis waar te neemen is, zal ons
¿e pJe Pig, vertoonen, waarin ik haar vliegende afgemaaid hebbe. In dezei^;^. 9.
afbeelding zien wy, dac de beide bovenvleugels van achteren, of liever binrenwaarts,
geen gclyken, maar veel meer een lütgchoolden rand hebben; en
¿at hunne koleur naar \ einde, daar ook eene kleine inkerving is, veel leiderer
wordt. De beide ondervleugels zyn zeer dun, beider en doorzichrig;
micsgaders met eenige weinige äderen doortoogen. Het gantfche achterlyf wordt
bier ins.,e]yks ontbloot voorgeileld, waar van ik verder niets anders aan te
»nerktn hebbe, dr^n dat het eene dcnkere, zwartachtige kokur beeft, die aan
tde Beei, iße Stuk, V de