F'g.
soö ' V E R V O L G VAN DE B E S C H R Y V I N G
B.XIX.weti begaafd wara Uit de bsfchouwing van dit alles is 't blykbaar, dat ons
Infeft Over zyn gantfche lichaam, niets uitgezonderd, met Ilyve hairen bewaflen
is: en hierdoor wordt, myns oordeels, beveftigd, her gene ik boven
rezegd hebbe; dat ze najiinlyk dit Schopzel, inzondcrheid toc een middel van
gevoel, ondcr 'e Zand verilrekken. De hals is wel aan de ondervlakte glad
en zonder hairen, doch daar en tegen met drie of vier dwarsvouwen voot'
a e n ; welken te kennen geeven, dat dit een der beweegelykfte deelen is, aai:
't welke de hairen niet anders dan tot een hinderpaal zoiidcn weezen, waiineer
de Mieren - R o o v e r het zand, met eene Ihelle beweeging, uit zyaeii
kuil wilde werpen. De Kop vertoont, behalve de zes bruine viakken, die
gelyk de blaadjes eener Bloeme, om een middelpunt Haan, nog een paä
eenigzins vcrhoogde en verdeelde matten; nien ziet dezelven aan 't uiteiftt
einde van den Kop, en ze zyn niets anders dan de inleding der beide deelea
welken de Vangtang iiitmaaken. 'Er is geen Mond aan dezen Kop te vindeir
en gelyk de Mond ontbreekt, zo heeft ons Inleft ook geen opening aau
den Endeldarni. or a
S- it-
Dat deze Roover de hem tot voedzel dienende Infeften niet gantfch verteert,
maar 'er alleen hct fap uitzuigt, blykt aan het reets boven gezerie.
Dewyl ik echter will, dat de Wormen der Water-Kevers, welken ik in de
Eerlle ClalTe der Water-Infeaen, in het Tweede Deel, befehreeven hebbe,
tuflchen hunne groote Vangtang, voor aan den kop, eene doornachtige tong
uitlleeken, en door middel van dezelve hunnen roof uitzuigen; zo was ik
van gedachten, dat ook onze Mieren-Roover met zulk eene puntige tonj
voorzien zou zyn. Ter dezer oorzaake nam ik hem dikwyls, wanneer hy
zyne maaltyd hield, naauwkeurig in opmerking; en bediende my daartoe wn
een goed Vergrootglas. Maar nimmer kon ik eenig ander werktuig aan hem
befpeuren, dan zyne Vangtang; met welke hy den roof, dien hy met de
bmtenfle fpitzen uit het zand om hoog hief, fcheen uit te zuigen; by aldien
'er nog iets anders geweell wäre, had ik zulks tufichen de Tang door moe-
Kn ontdekken; alzo derzelver beide fpitzen verre genoeg van den kop afllaan,
Terwyl ik met deze gedachten bezwangerd was, vernam ik, dat de Heer
D e Reatimur niet alleen deze deelen als holle pypcn befehreeven, maar ook
aangetoond heeft, dat 'er eene foort van zuiger in huisveft; die, wanneer de
Mieren-Roover een Infefl uifzuigt, beflendig op en nedergast; en dus die
werkzaamheid verriebt, welke de Zuiger in eene Pomp doet. Dit deed my
deze Tang wat naauwkcuriger onderzoeken, en ik zag vervolgens dat hei.
wezenlyk zo met de zaak gelegen was. De Zuiger, in ieder deel der Vangtange
zynde, is juiil dat gedeelte, het welk op de bovenvlakte, als gezegd
i s , eene holle pyp vertoont; doch by de befchouwing der ondervlakte, zo als
!« dezelve in de fig. van Tai. XIX. te zien is, valt deze pyp duidelykcr
en
OER. R U P S E N EN V L IND E R S ,
10?
verhevener in 't oog; ook kan deze Zuiger aldaar uic zyne fcheede ge-TAB.Xß.
^ I T w o r d e n , gelyk ik met een fcherp Lancetje, door behulp van een
Vereroo ftbs, ¿edaan hebbe. Om denzelven nn des te onderlcheidenlyker te
S e n , l ebbe ik in de i8de Fis- het eene deel der Vangtange nogF,g
m r v e i™ot , afgebeeld. De Lettars pp. duiden ons aan, den beweegelykeni«^
7, iK. fe in de pyp van dat deel zit, en ongetwyffeld ook hol moet wee-
CT- dewyl ik anders niet begrypen kan, hoe het uitgezoogen fap in „t ,
™ 't Inf k zoude komen. De Letters 00. vertoonen het deel met de geopenwaarin
18.
. f i -
de Zuiger gezeten heeft, die zieh tot aan de interte fpitze
En de Let ter s " ^ wyzen ons de drie grootfte fpitzen of takken,^,.,;
vcfen aan den binnen rand der Vangtange gezien worden; tuflchen we ken
Mir veele enkele hairtjes ftaan; hoedanigen 'er ook aan den buitenrand plaats
tebben; oiider welken echter zommigen iets dikker en langer zyn.
12.
Dewyl 'er nu geen twylfel meer is, of ons Infeft zjTi voedzel niet door
de Vangtang zou inzuigen, zo is de vraage, (om dat ik boven gezegd hebbe,
dat de opening des Endeldarms aan de Mieren-Roovers ontbreekt) door
welken weg, de van 't voedzel overfehietende vuiligheid, uit het lyf gedreeven
wordef Want alle de tot hiertoe van my befehreeven Infeaen hebben
Imiinen Endeldarm; welken men terllond te zien ki-ygt, wameer men het
acliterlyf derzelven een weinig tc zamen dmkt; doordien hy dan ten eerllera
uit het laatfte lid te voorfchyn komt. Ik hebbe by dit Infeil lang naar denzelven
gezoeht; maar hem niet können vinden. Evenwel kon ik my nietverbeeUen,
dat de Mieren-Roover in 't geheel geene vuiligheid afgeeven zou;
te meer, dewyl ik will, dat ook de Spinnen, welken niets anders doen, ^n
de Infeaen uitzuigen, zieh toch ontlaften van de vuiligheid, die van het
voedzel overfchiet. Zou dan alles, wat ons Infeft inkrygt, ten zynen en
wasdom befteed worden; of verdwynt het overige door uitdamping, gelyk de
Heer De Reäbmuk van gedachten is. Het fchynt inderdaad wel zo te weezen:
vermits ook de voornoemde groote Natuurkennet niet heeft können ontdekiien,
dat de Mieren - Roovers eenige vuiligheid loozen. Hy heeft z e , om zulks
le onderzoeken, eens met eene menigte van Vliegen ten overv oede verzadigd:
toen ze geen Eetensluft meer toonden, dus volkomen zat fcheenen, en ooK
fond en dik waren, deed.hy ze in een gezuiverden Porcelemen Bäk; maar
ton vervolgens in 't geheel niet befpeuren, dat ze eenige de gerragfle vuiiigiieid
geloold hadden.
' 3 -
Myne waarneemingcn hier cmtrent voorzettende, kwam het my, zo als ik
iezig was, cm, door het driikken, de opening des Endeldarms, by Letter r.Lni.
" ' ' o 2
.Ii-
¡u.'f
I
R