Ii
I ' Iii
ili Ii
DER R Ö P S E N EN VLINDERS.
SByaldien
deze Pop geen fchade lydt, zo koint de Vlinder, welke in haarTAD. L,
verborgen zic, binnen drie of vier weeken volwaflen geworden zynde, in den
zelfden Zomer te voorfchyn; en wel in de gedaante zo als hy in de FigßS- *
afgebeeld is. Doch de Rupien, welken uit de Eieren van zulken Vlinder nog
in dien Zomer gebooren worden, blyven den gantfchen volgenden Wincer
door, in haare Rupfen geilaice. Ik hebbe hier alleen hec Wyfje van dezen
Vlinder, afgebeeld, onder 'c oog gebragt,' dewyl ik hec IMannetje nog niec
deelachcig geworden ben. De oorzaak hier van is waarfchynlyk deze: ik hebbe
akoos, om niy, met her voeden en opkweeken dezer Rupfe, niec te lang op
te houden, de grootilen dier foorce verzameld; zonder te denken, dat, by
eenerieie foort van Rupfen, de Mannetjes akoos uit de kieinilen, en de Wyfjes
uit de grootften voortkonien. Behaiven dit hebbe ik ook verfcheiden Poppen
door onachtzaamheid verlooren; nademaai dezelven, om ze te behouden, eene
groote opletteiidheid vereifchen. VVannecr men de aarde, waarin de Pop gelegen
is, niet geduurig bevochtigt, zo verdroogc de Vlinder; of hy wordc een
onvolmaakte Vogel, wiens vleugels zieh, uit gebrek van de noodige voehcigheid,
nicc können uitbreiden; gelyk ik menigmaal, tot myn verdriet, ondervonden
hebbe. Indien inen daarentegen de aarde al ce veei bevochtigt, daß
befchinimelt de Pop, en hy gaac verlooren.
§• 3-
- In den ecriien opilag zou menig een denken, dat ik dezen Vlinder reets
afgebeeld had; maar de byzondere tekeningen, welken alcoos aan deze fooK
eigen, en in de uitgebreide vleugelen ce zien zyn, diiiden het onderfcheid,
tuflchen den tegenwoordigen en den anderen, welken ik te vooren afgebeeld
hebbe, genoegzaam aan. Op de bovenviakte der voorvleugelen vindt men de
grondverwc donker Oranjegeel, of gcel-roodachng-bruin; welke koleur echter
•omcrcnc den voorilen getakcen rand heldcrer is, dan by de inleding, daar 'er
veele hcidere en donkere, golvende dwurslinien doorheen loopen. In 'c midden
van ieder dezer voor-of bovenvleugelen ziet men een gamfch wie punc, nevens
't welke nog een paar kleine Hippen ilaac. De ondervleugels hebben,
zo als ook het actiterlyf, over 't geheel eene bleeke, geelachtig-bruine grondverwe,
die met eene eenigzins helderer bczooming omgecven is. He: voorlyf
hceft eene donkerer of bruiner verwe; de Sprieten zyn hairvormif^; en deze
Vlinder houdc de bovenvleugelen, in 'c zitten, zo digc aan 't lyf gefloocen,
dac men noch van de ondervleugelen-, noch van 'c achterlyf, iecs zien könne.
Ji £ Be