fig' 9-
£«i. c.
l. en e.
130 VE R V O L G VAN DE B E S C I - I R Y V I N G
zonder eenige beweeging, cn wel met open Vangpooten; op dat haar de
roof des te minder oiitgaan möge. Is 't een klein Inlefl:, 7.0 grypc zy 't flechts
met een poot; maar is 't een grooter, zo bedient ze zicli van beiden te gel
y k ; brengt met dezelven den roof aan den bek, en zuigt dien raet haaren
Steek-Zniger uit. Deze Vangpooten zyn wyders, ten aanzien hiinner geftekenüTe,
zo konftig gewrocht, dat men, byaldien de Luis 00k liet dunlle hainje
daar mede vailhoude, niet in ih\at zy haar hetzelve te ontneemen, of uit de
Vangpooten te trekken; des haar niet gemaklyk iets könne ontflippen. Zodaiiig
een Vangpoot mag men zeer gevoegelyk by een Knipmes vergelyken: want
even als dit aan 't heeht knikt, en zo in de voege geiegd kan worden, dat
'er de kling in fluite; dus lluit ook aan dezen poot het dünne deel in het
dlkke. Om ztilks des te duidelyker onder "'t oog te brengen, hebbe ik in de pde
Fig. zodanig een poot by vergrooting afgebeeid. De uiterde kleine kiaauw
' wordt dooi- de Letter c. aangeweezen; het daarop volgende lange en fraalle
deel c d. is aan de gantfche binnenvlakte dermaate uitgehoold , dat liet
eene foort van goot of (leuf hebbe en de beide (cherpe zy - kanten zyn met
kleine-ipitzen bezct. Het dikke deel, waar mede het voorige vercenigd is,of
eigenlyk de zogenaamde bovenfchenkel, die, inzonderheid by de inleding, tot
eene merkelyke dikte toeneemt, doch naar vooren dunner toeloopt, en by 't
gewricht d in een rond balletje eindigt, heeft insgelyks van tot e, even
als het hecht van een knipmes, eene holligheid of fleuf; welke zo brced is,
dat 'er het dünne deel c d. gevoegelyk in könne liggen; en de beide fcherpe
fanden, nevens de gemeide fleuf ftaande, zyn ook, gelyk die van het dünne
deel, vol kleine fpitzen. By de ineeniluiting of zamenvoeging van beide
deze deelen, ligt de uiterile kiaauw c. op het aan 'c lyf zittende kogelvormig
l i d ; waaraan het ter zyde net päd. Dienvolgens is 't niet ivel mogelyk, dat
een Infeft, tulTchen de;en poot geklemd, zieh weder losmaake; alzo liet
niet alleen door deze beide ineenfluitende deelen, maar ook door derzelvci
raudipitzen vartgehoudcn vrordt.
f . 8.
'Er zyn 6ok Waterluizen, die Roeipooten hebben, van welken ik naderliaiiil
zal fpreeken; doch onze tegenwoordige heeft zc niet; dit brengt te vvege,
dat ze in 't water niet wel voortkomen kan; en feffens, dat ze niet lang
beneden in de diepte verblyft. Dewyl ze zieh ook lieffl aan 'r een of 't amier
lichaam vallhoudt, wanneer ze op haaren roof loert; zo zal men ze meellal
aan de met Riet of andere ftruiken begroeide- oevers vinden. Längs deze
gewafTen kruipt ze menigwerf naar beneden in de diepte, doch meerendeels niet
dieper, dan, dat haare aan 't achterlyf zittende Luchtpyp nog boven de oppervlakte
van \ water blyve, en zy de benoodigde lucht könne fcheppcn.
Voor dat ik dit infeft behoorlyk onderzocht liadde, hield ik deze pyp voor
de Legpyp; maar toen ik befpeurde, dat de Mannetjes 'et zo wel als dö
Wyfd
e r R U P S E N EN V L INDERS . 131
Wvfies mede voorzien waren, en ook dikwyls verfcheiden luchtblaasjes
dczelve zag opkomen, kreeg ik andere gedachten. Vervolgens overtuigde my de
proeve, door den Heer Fr i s c h genomen, die naamlyk het water M den bak,
¡11 welken diergclyke Infecflen gehouden werden, met meel belirooide, of 'er
die op goot, volkomen, dat dezelve niets anders dan eene Luchtpyp is. Als
iemand deze proefneeming in 't werk gelieft te ftellen zal hy ondervinden,
Jat deze Luizen zeer yverig zoeken, naar eene plaats in 't water, die met
ireen olio of med bedekt is; om aldaar door deze pyp lucht te fcheppen. De
"loi^ Fig. vertoont ons de luchtpyp by vergrooting en geopend. Zy beilaatf'i- i».
uit twee gelyke deelen, door de Letters//'en gg aangetoond; beiden zyn^J
ze in diervoego uitgehoold, dat ze, te zamen gevoegd zynde, eene holle
pyp uitmaaken, waar in van ter zydcn geen water kan doordringen; nadeniaal
ieder deel aan beide de randen met veele kleine hairtjes bezet is, die •
by de fluiting het indringen van 't water belettcn. By Letter h ziet men cen^'"-
dwars doorgefneeden ftukje van deze Luchtpyp; en fchoon dezelve zo we!
bezorgd zy, dat 'er van ter zyden niets könne in komen, is ze toch altyd
aan 't einde open; en ze zou bygevolg wel door 't een of 't ander verllopt
können worden; maar ik denke, ze daarom gefpleeten is, devv'yl het Infcft
dezelve anders, by eene toevallige verftopping, niet weder zou können
De Paaring van ons Infeft gefchiedt altoos in 't Voorjaar, tot op het einde
der maand Mai; ook worden zy dikwils laater paarende gevonden. Hec
llannctje zit by die gelegenheid op den rüg van 't Wyfje: en dan verhindert
hem de Luchtpyp niet, zyn teellid, ter bevruchtinge der Eieren in 't
lyf van 't Wyfje noodig, aan deszelfs onderlyf te brengen. Zy blyven dikwyls
iwee dagen en nachten gepaard; en na de paaring, ontlaH het Wyfje zieh
van zyne Eieren; niet door de Luchtpyp, maar uit eene opening van 't achterlyf,
die kort by cn onder dezetv« is. Het laat de Eieren een voor ¿en in
't water Valien; alvvaar ze, tot dat 'er de jongen uitkomen, op den grond
Hyven liggen. Deze Eieren zyn van een byzonder maakzel, en hebben vee!
overeenkomft met een Zaadkoirel, welks eene einde met körte vcderfpitzen
bezet is, die rondsom een punt Haan. De iids Fig. vertoont dezelven volgens^'ihunne
natuurlyke groottc. In de Eiergangen van den Eicrilok, die Swam-
MERrAM ten getale van vyf aan ieder zyde opgeeft, liggen zy derwyze, dat
ahoos het eene, met de vcderfpitzen van 't andere,, tot over de helft omvat„.
Wörde; gelyk men in de lade Fig. zien kan; alwaar, nevens de opening der^J,
geboorte i't, een gedecltc van twee Eiergangen kk-^ tamelyk vcrgroot, afge-i^,,]
becld is. Men ziet 'er in ieder flechts drie Eieren; maar'de kleine ruimte van
plaats liet my niet toe, om 'er raeer op te brengen. E61 cnkel dezer ver-
Sroote Eieren is met Letter l. getekcnd; en men wordt aan 't zeive gewaar
R a dat
• P -