24 V E U V O L G VAN DE B E S CHR Y V ING
!1
Tab, IV. kan het tiiet voUlrekt bcwcercn*; wmn toen de tyd haarer verandoringe naderdc,
verbergde zy zieh, in haar verblyf, onder de verwelkte bladeren van
haar voedcr, zonder eeiiig fpinzel te raaaken. En dewyl ik 'er meer byeen
had, hebbe ik ook waargenomen, dat zommigen in 3Tai, doch anderen eerll
in Juny. in Poppen veranderden. Laar ons nu voorcs deze Pop, in de ids
Fig, a. pig^ afgebeeld, eens vvat naauvvkeuriger belchouwcn. Zy is bUniiend bruinrood
van koleur, en aan haar voorlle deel, inzonderheid van ondercn, veel
donkertr, dan van achteren. Haar lyf is niet zeer dun; naar achteren fpits
toeloopcnde, en aan 't uiierlle einde met ecn ftaartpunt voorzien. Zy fehynt
niet zeer gevoelig te zyn; want men mögt ze aanraaken zo men wilde., zon-
-der 'er naauwlyks etnige beweeging aen te ontdekken.
Met het aankomen der koude Herfftdagen, die op den Zomer volgden,
bragt ik, volgens iiiyne gewoonte, zo wel deze, als alle andere Poppen, met de
Doozen, waarin ik ze bewaards, in rayn Kelder. Want fchoon 't my bekend
zy, hoe de Heer DE REAUMUK fchryft, dat men het uitkomen der Vlinders zo
wel vertraagen, als bevorderen kan, naar maate dat men ze op warme cf konde
piaatzen zette; zo hebbe ik zulks nochtans niet willen navolgen; uit vrees van
myne Vlinders te verliezen. Zy Valien toch, buiten dien, niet altoos gelukkig
uit; en ik hebbe 'er nooit te veel; dewyl 'er gelladlg Liefhebbers zyn, welken
ik menigmaal verplicht ben, met eenige Vlinders dienfl; te doen. Na dat ik dan,
als gezegd is, myne Poppen in den Kelder ter bewaaringe gezet had, en 'er in 't
hatn van OSohsr eens na zag, bevond ik, tot myne verwondering, hoe ze alle
ledig, en 'er de Vlinders rcets uitgelloopen waren. Zommigen dcrzelven hadden
zulke körte Vleugels, dat ze niet grooter fcheencn dan de vleugelfcheeden
der Poppen, waar uit ze voortgekomen waren; het welk my deed. denken, dat
ik de Rupfen in den Zomer te droog gehouden had; ik kon 'er altans geen
andere oorzaak van vinden. Doch zo llerk als my dit ftootte, zo zeer verhengde
't my wederom, dat ik 'er anderen onder vond, die volmaakt waren;
fig, 3. hoedanig een ik afgebeeld hebbe in de s^e Fig.-, welke ons nog wat nader
te befchouwen ftaat.
De Bovenrleugels hebben eene bruin-graauwe grondverwe, waarin zeer
vcele lUeine, en ook eenige groote flippen gezien worden. In de Ondervleugelen
befpeurt men het zelfde, hoewel de koleur voor 't oog een weinig
hei-
* Ik hdibe gezien cn opgemerkt, ¿it ic licfft aan Vcdektc piaatzen, in hocken, en onder cea
hard, ft)f en doorzichtig Spinzel, in Poppen verandertni als medc dat de Poppen der
Manaetjes by de aamaakioe gcvoeliget zyn, dau die der WyQcs. KnEMiSH.
r r. ^SSISZPAPILIONUM MOCTUMNORUM.