ÍO VE R V O L G VAN DE B E S CHRY V ING
TA», r. LAUEM zeggen, dat humie Rups 13 Leden of ringen had; en de Heer BRUCKMANN
geeft 'er m»ar 10 op. Dit zou beide al iets byzoiiders weezen; aangezien
alle Rupfen, waar aan de Leden duidelyk te belpeuren zyn, ordcnlyli uit
niet meer dan elf, eu, wanneer raen den Kop niede voor een Lid wil rekenen,
twaalf leden beftaan; en zo veelen hebbc ik 'er 00k aan de raynen bevonden.
Daar de Heer DE REAÜMUR, in de befchryving der Infeflen, alles zeer naauwkeurig
beeft opgemerkt, verwondert het my ten hoogften, dat hy de ftreepen
dezer Rupfe vergelykt by zodanige vlakken, die de gedaante hebben van
knoopsgaten, zo als ze aan de Linden-Rups gevonden worden; dewyl deze
ftreepen zieh g-antfch anders vertoonen, naar 't uitwyzen rayner Figuiiren. Die
tnaakt myne Afbeelding zeer verfchillende van de zyne; doch dat de niyne aan
't natuiiriyk Infecí ten eenemaale gelyk zy, kun ik met raeer dan een getuige
beveffigen.
s. 5.
Na dat ik myne eerfe Rups, die op den 9<lcn Ju!y 1745 gevonden was,
naauwlyks tvfee dagen gevoerd had, vertoonden zieh reets verfcheiden bruine
punten en vlakken op den rüg; die ook wel dra in den geelen grond te voorfchyn
kwamen. Dit raaakte my aanvangklyk eenigzins verlegen; want nu dacht
ik, dat ze met Maden behebt was, en dan weder hoopte ik, dat deze vlakken
voorboden van de aanllaande verandering waren. Vermits nu de Rups kort daanm
het voedzel liet liggen, en zeer onrullig wierd, zo nam de hoop by my toe,
dat ze wel haaft veranderen zou. Ter bevorderinge hier van deed ik haar in
een groot Glas, het welk ik halfwoge met aarde, met eene zoode gedekt, ge-
! vuld had. Zy was 'er ook niet lang in, of ze begon zieh, onder de Zoode,
in de aarde te begraaven; doch zy bleef 'er niet ruflrig; maar wroette alles
door, en kwain ook tot tweemaalen toe weder te voorfchyn. Hier op oordeelde
ik dat de aarde miffchien niet diep genoeg was; dan willens zynde haar
raeer aarde te geeven, zag ik, dat zy ecne raime hoüigheid niaakte, waar in
ze eindelyk wat geltromd bleef liggen. Deze aarde had ze by geval indiervoege
vervaardigd, dat de wand van 't Glas de eene zyde uitmaakte; zo dat
ik haar duidelyk in 't Glas zien, en bygevolg ook befpeuren konde, dat ze
op den aoflcn- July haare Rupfenhuid afllrookte, en in eene fchoone hoog-geelc
Pop veranderde, die echter van uur tot uur rooder wierd. Na dat ze 24 uuren
gelegen had, en ik niet meer behoefde te vreezen, dat de vrye lucht haar
fchadelyk weezen zou, nam ik ze zeer voorzichtig uit haar verblyf, om ze af
te maalen; waarby ik het vergenoegen had van te zien, datik.niy, uit hoofde
van haare frifche bevreeging, met de hoop mögt vleien van 'er eerlang den
Vlinder uit te voorfchyn te zullen zien komen. De Afbeelding dezer Poppe
fíg 3, brengt ons de 3d= Fig. onder 't 00g; en fchoon derzelver grootte niet overeenkomilig
zy met de grootte der Rupfe, is zy nochtans eene der grootllen
van alle de Poppen der Rupfen onzer Geweften; en ze zal niet veel minder
zyn
DER R U P S E N EN V L I N D E R S. tt
zyn dan de Poppen der Surinaamfche Rupfen, vjelken tot deze Clafle behoo-TAB. i
en door de^ieermaals aangehaalde Juffr. MEKIAM afgebeeld en befchreeven
zvn Deze Pop is over 't algemeen fchoon donker rood-brum; welke
loleur echter, voor aan den Kop, en achter aan het Staartemde, eemgermaate
in 't zwarte valt, Aan ieder zyde ontdeia men vyf groote, zwarte langwerpige
Luchtgaten; en aan 't laatfe lid heeft zy eene harde en knobbelige Steelfpits.
Na dat ik de afbeelding dezer Poppe voltooid had, lei ik ze met veel behoedzaamheid
weder in haar voorig verblyf, en bedekte hetzelve met de Zoode
Doch, dewyl my te binnen fchoot, d,it de Vlinder, als hy uitkwam, by
't gladde Glas niet in de hoogte zou können opkoroen, en derhalve fchadc
lyden mögt, zo ftak ik ettclyke fpaantjes dierwyze in de aarde, dat ze van
boven te zaraen ilonden, en eene foort van Piramide uitmaakten. Voorts bedekte
ik het Glas van boven met cen doorluehtig gaas, op dat de Vlinder met
mogte wegvliegen. Schoon nu de meefte Rupfen dezer Claife eeril in den Herffl,
of onitrent dien tyd, te voorfchyn komen; naderhand als Poppen den gantfchen
Winter door blyven liggen; en haare Vlinders doorgaans eerft in 't volgende
jaar gebooren worden; zo was ik echter van gedachten, dat het met deze
anders uitvallen zou: vermits de Rups alrede in den vroegen Zomer volwafTea
geweeft wäre: en ik bevond my ook in deze myne moening niet bedroogen,
als vervolgens zal blyken. De beide Poppen van de twee andere Rupfen, welker
eene ik den Jugußus, en de andere den 22 September verkreeg, liggen
in legendeel tegenwoordig, tenvyl ik dit fchryve, (zynde den 2Ö Januar^
1747, ) nog onveranderd in de aarde. De Rupfen, van welken in de Breslaufche
Verzameling gewag gemaakt wordt, zyn nooit tot de verandering gekomen,
maar zwart geworden en verdroogd; doch daar van is geene andere
oorzaak te bedenken, dan dat men ze niet genoeg met aarde voorzien heeft;
waarin ze, gelyk boven gemeld is, gewoon zyn zieh te begraaven*. De Heer
DE
* Hier omtrent ftaat evenwel nog aaa te merken, dat de Rupfen van de Doodshoofd- Vlifl"
ders. ithoon 7,e wel met aarde voorzien worden, niet altoos ingesonde Poppen veranderen,
inzonderheid wanneer ze moeten overwinteren. Want van eeße vochtige natuur zynde,
worden z.e ligt waterzuchtig, Iterven, en befchtmmelen, ook worden veelen kreupel, cn
zy trengen zelden fraaie Vlinders voort. Men moet ze derlialve, wanneer haare verandering
n a d e r t , niet veel betaftenj van eene zuivere, noch te vochtige, noch te drooge, Tuinaarde,
in een ruim verblyf, voorzien i en 'er niet meer dau eene enkele in doen. Men heeft daar
bcnevens wel Zorge te draagen, dat men de Poppen in de aarde niet ftoore, en (dat inzonzonderheid
in acht genomen moet worden,) der aarde eene vrye uitwaaifeming laate; ech-
- tdrmet die voorzichtigheid, dit 'er geen Roof-Infeiten influipen, en de Poppen in de aarde
niet bederven können. De Pot of het Vat moet mede in zulk een Kelder bewaard ^"iorden, die
noch te.vochtig, noch te droog is: en in 't Voorjaar heeft men naauwkeurig toe te zien,
of de Ylinders mx de Poppen gekomen zyn, dan niet, Indien 'er dan eenigen nog niet
« i t .
B a