, r , „¡P'i'ií-í!'-.-'
I iff!«» i-
I JJl^-i
^33 V E R V O L G VAN i)E B E S C H R Y V I N G
TAB. den gcnen die dezen ooic gevangen heefc, wel onder 't oog gckomen zal zyr.
XXIil, Qjj jg yj^j^ kieiner Luizcn, die leevenloos fchynen, en donker-rood
van koleur zyn. Dczelven ziccen aan onze Waceiluizen zo wel aan \ lyf als
aan de pooten, en zyn van ongeiyke grooccc. De Fig. vcnoont deze
/.L-iiisjes aan 't Infefl: by de Leiters r.s.L Dczclven zyn ten deele zo klein als
die van Letter r. en zomtyds nog kleiner: doch op dien tyd zyn ze meer
langkwerpig dan rond; en in den beginne fchynen zy, uit hoofde van haare
kleinhcid, Hechts roodc puntjes te weezen. Zy worden cchter Ichielyk grooter,
en vercoonen zieh dan als die by Letter s. ook vindc mcn 'er anderen, wel
z o groo: als die by Letter i. ; en eindelyk v^'orden ze byna kogelrond, waarna
ze dan eensklaps verdwynen. IVIen kan 'er noch pooten, noch iccs anders
ter vafthoudinge aan befpeuren ; echter blyven ze beilendig op céne phats
vaflzitcen; zo dat het nie: te vervvonderen zy, dac ze van zommigen voor ecne
Foort .van Luizen of UicvvaiTen aangezien worden; niaar ik hebbe dczelven
naaiiwkeuriger onderzochc, en bevonden, dat 'er een byzonder fchepzel ui:
voortkomt, het welk ik nu voorts zal befchryven.
Ds kleine roode WATER-SPIN, met zwar te
TAB.
Vermies ik thans voorneeme eene Waterfpin te befchryven, zo oordQcle
XXIV. ik het noodig, voor af iets van de Spinnen in \ algemeen te zeggen.
A l l e de Spinnen behooren tot die Infeilen, welken geenvleugels hebben;(
de geilake, waar in zy uit het Ei komen, akoos behouden; zonder ooic ts
veränderen; en die uit haar achterlyf een draad können ipinnen, waar niede
2y gedeeltelyk allerhande weefzels maaken; boven dien hebben ze ook nog U
pooten, welke allen hunne inleding hebben aan 't voorfte deel van 't lyf, of
äan het borftiluk, Ten aanzien van hun gewoonlyk verblyf, können ze in
Land-ex\ JVater - Spinnen verdeeld worden. Van de Land-Spinnen, is 'ereeiic
groote menigte, maar van de Water-Spinnen zyn 'er my tot heden toe nog
weinigen bekend. Doch, fchoon het aantal der Land-Spinnen geweidig groot
z y , können ze nochcans in vyf Clailen gefchikt worden. Onder de Eer^t
rekene ik de zodanigen, die een perpendiculair, of loodrechc fpinzel maakeii',
dac bykans radvormig is,* en hier toe behooren ook de Kruis-Spinnen, vnn
welken ik verfcheiden foorten kenne, te weeten, i. de groote bruinen, die
zieh zo wel in de gebouwen, als in de tuinen en bofchen onthouden; s. de
"kleine en fmallyvige bi'uinen; 3. de rooden'; 4. de Witten; 5.' de groenen; en
5/' de geelen. De Tmede Clajfe mauken. de Hoek-Spinnen uit,- waar van 'er,
Juanea aqvatica minor.
T&l.XXN
^.3. é^if.s. ¿Túr-.í'.
Tälxxv.
Stf,. J!.
P i - M v Í i ;
M »
i i ; 1'.:¡.!