f :
W t , . , : ,
I S O V E R V O L G VAN DE B E S CHR Y V I N G
Tad. luizen van onze Laiidftreek, zeer naauwkcurig afgebeeld. Deze is niet alleen
XXVII. ten opzichte van haar maakzel, van andere foorten te onderfcheiden; maai
o o k , ten aanzien der koleure en overige eigenfehappen, ligt uit de anderen
t e kennen. Dewyl ze den gantfchen Zomer door, alle jaaren, in poelen en
ftaande Wateren in grooten getale te vinden zyn, zo is 't geen wonder, da
z e den genen, die daaromflreeks woonen, als mede den Liefhebberen der
I n f e f t e n , ,die 'er hun werk van maaken, genoegzaara bekend zyn. Doch zy
onthouden zieh niet akoos op dezelfde plaats; want ze vliegen met eene fiielle
v l u g t , van den eenen naar den anderen Poel, en Valien zo plotsling in 't
w a t e r , dat men niet anders denken zoiide, dan dat 'er kleine ileentjes in ge-
«^orpen wierden; gelyk hy, die de Liefhebbery heeft, om eenigen tyd by
•een poel, welke niet al te groor van onitrek is, te verblyven, met veel gen
o e g e n kan waarneemen. Dit echter gefchiedt bell: in 't Voorjaar; nadeniaal
z y dan niet alleen haar voedzel, maar ook gezelfchap zoeken, en 't op haare
voortplanting toeleggen. Zy paaren toch gemeenlyk in April, of in 't begin
van Üiai; by welke paaring het Mannetje op den rüg van 't Wyf j e zk; iii
w e l k e geitalte zy meniginaal 24 uuren blyven. Als ze vervolgcns weder van
elkander gefcheiden zyn, ontlaft het Wyf j e zieh, binnen 8 of 12 uuren, van
z y n e bevruchte Eieren, ßyaldien ik, zo wel het paaren als het Eierleggen,
Biet zelf gezien had, zou 't niy bezwaai'elyk geweeil: zyn, om 't Wyfje van
' t Mannetje te onderfcheiden; want ten aanzien van haar maakzel en koleur,
s y n ze elkander volkomen gelyk; en men zou alleenlyk können zeggen, dat
het lyf van 't Wy f j e iets breeder is, dan dat van 't Mannetje.
S- 3-
Wanneer het Wyf j e zieh van zyne Eieren ontlaft, laat het dezelven, ¿e«
v o o r ¿ in, in 't water Valien; en daarin bl^ven ze, tot dat ze ryp zyn, op
den bodem liggen. De oude Luizen leeven naderhand nog wel een tydlang,
e n zoeken haar voedzel; maar ilerven vervolgens nog in 't zelfde jaar, waat
in ze gepaard geweeil zyn. Men vindt ze dus, voor de maand Auguftus,
meeilal reets dood; omtrent welken tyd de jongen al in die grootte voorkom
e n , dat ze bykans de gedaante der ouden hebben. De Eieren dezer Waterf
« . I. luizen, in de itte Fig. afgebeeld, zyn langkwerpig ovaal-rond van geftalte,
en helder Okergecl van koleur. Doch na y of 10 dagen krygen de bevriichto
E i e r e n ter piaatze, daar het voorfte deel of de Kop der jonge Luizen zit,
e e n paar hoogroode pimten; welken niets anders zyn dan de beide door de
E i e r f c h a l e heen fchemerende Oogen van liet daar in bellooten Infeft, dat nu
Wig. 3. tydig ter geboorte is. In de 2de Fig. kan zulks aan twee deze'r Eieren gezien
worden.
s. 4.
Ondertuilchen heeft zodanig eene Waterluis evenwel bykans 14 dagen noodig
»
D E R R Ö P S E N EN V L I N D E R S . 1 5 p
dig, eer ze in ilaat is den Eierdop te verlaaten; en, zulks gefchied zynde,T^3.
verilhync ze in de grootce van de ^da Pig,-^ in welke grootte men ze menig-^J^i^'"
nmai, reets in Mai, by menigte in de watcren ziec. Haare beide oogen hebben
als dan eene roode koleur, die zy nog lang behouden, rdiooti iiaar lyf
okergeel zy. Hoe klein zy dan ook nog weezen mögen, zoeken zy nochtans
haar voedzel al, aan nog kleiner Infcften in 't water; en hoewel zy, geen
>rebrek aan voedzel hebbende, dagelyks grooter worden, gaat zulks echter
faiigkzaam in zyn werk; door dien ze by my, in de glazen, waar in ik ze
bewaarde, eerft na vyf dagcn de grootte van de Fig. hadden; w e lke4. ,
Fi'Tuiir ons zodanig een Infefl vertoont, te zien op de ondervlakte, alwaar
het in 't midden iets briiiner uicvalt.
De opkweeking en onderhouding dezer kleine Schepzelen viel my v^'at bezwaarlyk;
want zouden zy grooter worden, zo moeilen zy voedzel hebben;
ende Infeften, welken daar toe vereifcbt wierden, moeften nog kleiner dan
rayne Waterliiizen weezen; hoedanige kleine Infeften niec zo ligt te vinden
waren*. Om die reden zonderde ik ettelyken der Luisjes, die ik by menigte
in myn glas te zamen had, van de anderen af, en zette dezelven in een byzonder
verblyf; om 'er myne Waarneemingen des te becer mede te können
doen. Vervolgens befpeurende, dat ze, onaangezien haare toeneeming m
grootte, eene zelfde gedaante behielden, zo oordeelde ik het overbodig, deze
Infeftcn meermaals af te beeiden, en beflooc daar mede te wachten, tot dac
zy
' Indien men gadeflaat dat deze kleine Infeften vair nog kleiner Diertjes leeven, zo wordt
men natuurlykcrwyre opgeleid tot de gedachten, dat deze kleineren ook wederom van nog
kleineren moeten leeven, en dat zulks tot in 't oniichcbaare, ja tot in 't oneindige voortloopt.
'Er is toch geen fchepzel gebooren of bcf moct zyn voedzel hebben j al zou het
gelyk men van den Kameleon zegt, van de luchc leeven. Wat hier van zy, ik kan althans
melden, dat ik een Kameleon verlclieiden wecken achtereen te Amfterdnm, lecvend gezien
hebbe, zonder dat hem eenig voedzel gegecven wierdj doch ook, dat hy eindelyk ftierf,
en wcl waaafchynlyk by gebrek van voedid; dewyl zyne toenmaalige gcftake by die
lyner eerfle aankomi^c vergeleeken zynde, zeer ver.Oiagerd was. Dus zou men alleenlyk
van den Kameleon können onderftellea, dat dezelvc, zo hy zonder ander voedzel kan leeven
, geftorven is, om dat by de lucht van z,yn Laiidaart hier niet konde inädemen i of
dit hy, by gebrek van voedzel, dat hy in zyn geboorfe Land wel, en hier niet kon hebten,
geftorven isj het laatße komt my wel het waarfchynlykfte voor. Doch om weder op
onje Water-Infeften te komen, wille ik nog alleenlyk aanmerken, of men, het voorensgemelde
tat eene grondfteUing genomen zynde, dat 'er geen Schepzel leeven kan zonder
voedzel, en dat bygevolg de allerklemfte en oozichtbaare Water-Infeaen zo wel hun voedzel
moeten hebben, als die genen, welken, iets grooter zynde, hea tot hun voedzel gebruiken:
of men (zeg ik) dan niet zou mögen oiiderftellen, dat de allerkleinilen. die t^ok als
de anderen voortteelen, hun voedzel konden hebben, aan de vetachtige en levenloozc
deeltjcs, die in 't water zwceven> zonder dat ze juift van andere InieöeQ bcftaaö, dif
hun, even als anderen, tot voedzel ioudcn moetea dienen?
Dk Vertaali»
II i^iE
Ii
i :