TAB.
XLII.
=22 VE RV O L G VAN DE BE SC HR Y V ING'
ken, inzonderheid om op de laíitíteii niyn wenich vervuld te zien j dewyl ik *er
deze Vlinders dikwyls rondsom had zien zwerven. Ook hebbe ik raenigmaal
den Hoiitkapperen eene belooning totgezegd, ingcvalle zy my de byzondere
Rupfen, welken zy hier of daar aan de Eikenboomen vinden mogten, zouden
brengen: maar alle die zorg en moeite is tot nog toe vergeeflch geweell.
Deze Vlinder toch is wezenlyk een der ftaaillen van onze Gewellen; cn
kan aan eene Verzaracling van Infeflen tot geeii gering cieraad verflrekken.
Ondertuffchen echter zyn ze niet allen even fchoon, maar in koleuren en
tekeningen onderfcheiden. Deze Tai. XLIl. vertoont 'er tweeerlei; foorten van;
onder welken die van de iCe en Fig.^ waarin men de bovea en ondervlakte
der vleugelen ziet, wegens den zwartbruinen grond, de donkerfte is; in de
3i)c en 4de Hg. daarentegen is eene helderer foort afgebeeld. Nu zyn 'er
evenwel nog andere tulfcben deze beide foorten, die ten deele donkerer iiitvallen;
en men vindt'er ook, hoewel zelden, eeiiigen, die den overigen in alles voilromen
gelyk zyn, doch niet in 't blaauwe fpeelen; en dus wel eene gantfch
byzondere verfcheidenheid uitmaafcen, doch daarom van deze ibort niet iiit te
fluiten zyn. Byaldien ze menigraldiger voorkwamen, zou ikze bykans voor de
W y f j e s van de anderen houden*.
Wanneer men zodanig een Vlinder by dag befcheuwc, en hem, zo wel ten
•opziehte van 't oog, als van het invallende licht, in eeoe zekere (Irekking of
af-
" Wanneer die van de donkcre foort clci,cr Vlinders, welke in 't geheel geeti bkauwca wcerfchyn
heeft, tot het Vrouwlyk gedacht te brengen zy, 20 kan dezelve wel tot de donkcre
foort met een blaauwen weerfchyn behooren, en die de Manoetjes weezeiij waar tegen dan
de heldere bruine foort, 20 wel met als zonder den blaciiwen weerfchyn, van de voorgemelde
donkere foort gantfch verfchillende kan weezen; en dan maaken die met den blaauwen
weerfchyn veclligt het Manlyk, en zonder denzelven miiTchien'het Vrouwlyk geflacht
nit. Voor 't overige hebbe ik opgeraerkt, dar 'er, onder de donkere foort raec den blaauwen
weerfchyn, ook 2omwyleli eenigen voorkomen, die geene oranje-gecle ringen op de
bovenvlakte hunner voorfte vleugelen hebben. Als mcde, dat men 'er insgelyks onder de
heldere foort 2ulken vindt , die op de ondcrzyde hunner vleugelen geen zo fchoonc,
maar eene llechter en bruiner gedaante hcbben, dan deze, welke hierin de 3de Fig..
afgebeeld wordt: en dat ze ook in de achtervleugelen geen Witten, niaar een bleek-bruitlen
ftreep vertoonen.
Byaldien ik door den tyd mecr zekeiheids verkryge van de wczenlyke verfcheidenheid
dezer prachtige Vlinders, zal ik niet nalaaten, zulks in myne Byväegzelen aan te merken;
waarin ik ook nog eene aibeclding vau die foort, welke geeo blaauwen weerichya
i e e i t , denke medc te deelea.
KLEEMANK.
D E R R U P S E N EH VLINDERS. S23
aflland houdt, ziet men overal op denzelven of een onvergelykelyken blaau-TAB.
wen weerfchyn, of eene flechte aardverwige koleur. Deze tweeerleie koleuren
nu zyn de o'orzaak, dat men hem den naam van Changeant, (verwifleiende
koleurigen) gegeeven heeft, of hem den IVäcrfcb^n-Vogel, den ^Veerfchynyiinde?
noemt. Die foott echter, waar aan niets blaaiiws gevonden wordt,
verdient dezen naam niet; raaar zy is zo zeld^aam als eene witte Zwaluw, of
een andere Vogel; die wel, volgens het uiterlyk aanzien, van zyn aart of geflacht
afgezonderd is, (zo als ik 'er gezien hebbe, en ook zelf bezitte,)maar
die nochtans daarom voor geene byzondere foort gehouden kan worden. Daar
benevens zyn alle deze Vlinders, die, uit hoofde van hunne tweeerleie koleuren,
met recht Weerfchyn - Vlinders genoemd können worden, ten opziehte
der blaauwe koleur, niet alle eencrlei: want by zommigen Ipeelt die koleur
' in 't hoog Violet, doch by anderen heeft ze zulk een glans, dac zelis de
allerfynile Ultramaryn 'er zieh dof by vertoone, en geen Schilder in ftaat zy
om dezelve na te bootzen.
S- 6-
De Vlinders dezer foorce, die eene donker-bruine grondverwe op de bovenvlakte
hunner Vleugelen hebben, gelyk 'er in de ife Fig. een afgebeeld is,F¡¡. i.
zyn in de vier vleugelen medial met witte vlakken voorzien; welken, in tegendeel,
in de heldere foort veelal oranje - geel zyn, gelyk de 4de Fig. aan- Vis.
toont; doch de overige vlakken en de Oogfpiegels zyn in beiden weder oranj
e - g e e l . En zo heeft men ook ten aanzien der ondervlakte aan te merken,
dat die, in de ade Fig., behalve de oranje-geele Oogfpiegels, met veele^'idonkere
grondvl.ikken en eieraaden ptonkt; terwyl de 3de/Vg., welke in^'gondervlakte
der vleugelen van de heldere ibort dezer, Vlinders onder 't oog
brengt, altóos, meer dan de bovengemelde, met oranje-geele vlakken, gekronkelde
eieraaden, en bezoomingen vercierd is. Wy zullen ons thans met
geen wydloopiger befchryving dezer Vlinders ophouden, vermits ik verzekeren
kan, dat ik de afbeeldingen zo naauwkeurig vervaardigd hebbe, dat het overbodig
zoude zyn, veele woorden te gebruiken van 't gene men duldelyker
zien kan. Verder zal een ieder ligdyk begrypen, waarom ik dezen Vlinder
onder de eerfte ClalTe der Dagvlinders rekene, wanneer hy de kentekens, door
my in het Voorbeticht dezer ClafTe, in '
Eerfte Deel, opgegeeven, zal ge-
lieven na te gaan.
§• 7.
De Heer DE REAUMUR meldt in zyne Mif^. pour fervlr ^ V Hiftoire des
Infe^es^ Tom. I. Metn. V. pag. 197. van de vleugelen des Vlinders, hoe de
levendighcid, de groote glans, en de menigvuldigheid der koleuren, hun veele
bewonderaars verworven hadden \ en hoe 'er zommigen dermaace opgefteld
wa