• i v p h S . ' p ' f
•fif
V E R V O L G VAN DE B E S C H R Y V I N G
XXXVII gr o n d v e rwe van de bovenvlakte der vier vleugelen, kan ook de
i . v A H l . b e l l e konllenaar zo vuurig en goudCchiterend niet vertoonen, als de Natuut
dezelve prachtig vveet af te maaien; dewyl de fchoonfte goudverwe, of allerfynfie
Minie, iiun nooit zo fliklierendeii glans kan geeven, als deze Vliiidcr
v e r t o o n t , wanneer 'er de Zon op ilraalt. By de Vlinders van dit Hach zyn dt
vier vleugels, naar den biiitenrand, fraal zwart bezoomd, en rondsom deze bezooming
loopt ten laatlie een witte rand. De voorfte rand van den bovenyJeugel,
die gcen Witten zoom heeft, is by zaminigen breeder, by anderen
( m a l l e r , en zomtyds wordt men 'er een zwart dwarslireepje aan gewaar, dat
r u grooter, dan kleiner is*. Het voor-en achterlyf vertoont zieh wel in 't
algemeen donker-graauw, of bruinachtig zwart; doch het eerfie is naar vooren
eenigzins helder blaauwachtig, en -dit heeft wederzyds eene witte bezooming.
i
Gelykerwys nu de Vlinders dezer foorte, ten aanzien der bovenvlakte, van
elkandcrcn verfehillen, zo ontdekt men ook aan hnnne onderylakte, zo wcl
ten opzichte van de grondverwe, als van de daarin zynde deraaden, eenige
verandering. De fraaiften pronken gemeenlyk met de volgende tekeningen,
welken in de 6")« Fig. zichtbaar zyn. De graauwe grondverwe, aan den rand
der bovenvleugelen, verdwynt, naar 't midden toe, in een flets oranje-geel;
e n in dezen grond ftaan ook even zulke zwarte Hippen, met witte ringetjes
o m g e e v e n , als wy aan de voorige foort, hoewel in eene gantfch andere
f c h i k k i n g , gezien hebben. Aan de ondervleugelen in tegendeel, is de meer
graauwachtige grond, omtrent de inleding, in 'c beider blaauwe Terdreevcn,
o o k zyn dezejven met meer Hippen bezer. Wyders ontdekt men aan den
b u i t e n r a n d , die eene wit en zwart geftreepte bezooming heeft, van onder
e n af tot omtrent in 't midden, tuilcben jeder paar zwarte Hippen, eenige
fchoone oranje-geele vlakken. De kop, nevens de iprietcn en zespootcn, is,
voor 't overige niet anders geii:eld, dan by de voorgaande fooi-t. Behalve de
verandering van tekeningen cn cieraaden, welken aan dezen Vlindcr mciiiginaal
verfchillende zyn, worden zy ook van ondcrfcheidcn grootte gevonden.
De
rjs- 6.
De bovcngemcldc Dr. tf^eißfianUl zonä my den l8 Novmler 1762. eene foort van dm
Dagvlinders, welker Vleugels op de bovenvlakte eene zwamchtig-bruine grondverwe had.
den, waarin deels roodachtige goud • fchitterende , deels zwattc vlakken waren; en berichlte
telFens da.arby, dat hy dezen Vlmder gepaard gevonden bad, met het fckoone Goud-oi
Dukaten-Vogeltje van Räfil, op XXXVII. Fig. 6. en 7. van dit Deel afgcbecldi «o
dat deze Vlißder het "Wyfje zy , waarvau Rofd het Mannet)« op Fig. 7. vertoond heeft.
Ik zal in myne Byvoegzelen het Wyfje van dit flach, benevens de hier toe behooren«
By-foort= nog afgebeeld onder 't oog brengen.
CZAjSSIS I P A P i i i o m m NOCTURNORVJA.