7 i VE R V O L G VAN DI B E S CHR Y V ING
onder ecn Lindebooiu gevoiiden was; doch dat zy in de bladereti va«
dezen Boom met Imd willen byteu. Naauwlyl<s had ilt dezelve verkreegen o°
het geluk was myner Onder.oekingan ander,naal gnnllig; doordien ik ea'
Brief u.t Görlitz oncving, ,n dato 7 September, waarin een ander veel se
acht Begunibger my niet alleen de Af beelding dezer Rupfe mededeelde, im«
00k tevens berichtte, dat ik dezelve in de bygevoegde Doos in Natura
als men zegt, vmden zot. In de Afbeelding had de Riips die byzondere
geflalte, welke zy gemeenlyk m 'c zitten maakt; en in den Brief ftond noe
d a t z e op het R.aadgoed door den Hovenier aldaar, op ecn
Hazelaar-ftrnik m die gedalte gevonden, cn daaroin de Eekhoorn genoemd
TOS. Die geleezen hebbende, opcnde ik de Doos, in welke ik nochtans, in
plaats van eene Rups, eene mei een wit en dun Spinzel bekleede Pop vond
waarin de Rups geduurende de reize veranderd moet zyn: en de daar bv
liggende Rupfen-balg gaf my, na dat ik denzelren in water geweckt en
iiit elkander gewikkeld had, genoeganam te kennen, dat de Rups die ik
zocht, daar mede beklecd geweell was. Voorts hebbe ik no" in de bovenFenoemde
Maand, en wel den 19 September, eene Afbeelding der gemeldc
Rupfe uit Luhek, van een Liefhebber myner Werken, erlangd: dien ik, zo
wegens deze als andere dienllen, nog ten hoogften verplicht ben; hy melddc
cettens daarby, dat ze ook in deze maand, hoewel reets in den jaare 1742
o p een Hazelaar - llruik gevonden vvas.
s- 3.
Door middei dezer voornoemde Begunlligers mi ben ik in ftaat gefteU.
om den Liefhebberen der Infeflen de Hillorie van deze zonderlinge Raps
tamelyk volledig mede te deelen. Ik zegge tatnelyk, en niet zonder reden:
want fchoon ik dezelve, nopens haare Verandering, naauwkeuriger befchreeyen
hebbe, dan Albvn; die 'er niets anders van zegt, dan dat ze by hem
ingefponnen, en naderhand geilorven was; zo is myn Vlinder echter, als hiet
na blyken zal, befchadigd geworden; en ik hebbe denzelven alleen uit de
eerlle Rups, die niy gezonden was, gekreegen. De Pop, die ik uit Goriiti
ontving, had waarfchynlyk op de reize fchade geleeden; nademaal zy gantfch
dor en droog geworden is. Doch dewyl de berichten uit Garlitz en Lubek,
even als dat van Albvn, den Hazelciav - llruik voor 'c verblyf en voedzel oii" '
zer Rupfe opgeeven, is 't wel te gelooven, dat de myne desgelyks daarop
gewoond heeft. 'Er ilond toj niet verre van den Lindeboom, 'waaronder zy
gevonden is, ook een Hazelaar - ftruik; en gemerkt de tyd haarer veranderinge
naby was, is "t zeer te vermoeden, dat ze zieh van dezen llruik af, en op di '
aarde begeeven zal hebben, om eene bekwaarae Legerllede tot haare aanftaaiide
rufl: te zoekcn. Nu zou men deze Rups, dewyl ze haar verblyf op df
Hazelaarbladeren heeft, en 'er haar voedzel van trekt, gevoegelyk de Haztlair_
d e r R Ö P S E N EN V L I N D E R S . 7 3
können noemen». Maar dewyl ook andere Rupfen haar voedze T,,xil.
n ait eewas vinden; en de onze, in 't zitteu, eene gantfch byzondere haar
^ f i a a r a r h o T d i n g vertoom, dat ze naaralyk den Kop en 't Achterlyf te
: f r ö 7 h o o g fteekt, byna op eene foortgelyke wyze als de Eekhoorns gewoon
f i , te doen, zo zou haar met grooter recht den naam van Eekhoorn-Rup ,
J n men haar te Görlitz reets heeft gegeeven, tockomen: te meer, om da
«™n koleur met den rollen Eekhoom ook veel overeenkomft heeft: zelft
fchynt n,y die naam gevoegelyker te weezen, dan de naamcn der zogenoemde
Kameel-ea Beeren-Rupfen.
%. 4-
De zonderlinge geftalte, welke gelegenheid gegeeven heeft tot de benoeming
onzer Rupfe, hebbe ik aan de my eerfl overgezondenen, zeer naauwkeul
e i i f i - , können waameemen en af beeiden; doch mdien lemand de Rups
•iolve n eene andere houding zag, of gezien had, zo ilaai aan « merken,
daV ik ze ook niet altoos in die gefeite gevonden hebbe. Ondertuffchen blyft
ze zomtyds gantfche uuren lang in die gedaante iHlle zrtten, zonder zieh te
verroeren; en zo wel het voor-als het achterlyf is dan byna recht op m i e ^ ,,
hoogte geheven, zo als ze in de Fig. »fgebeeld is. In de sie f ig. heeft,„
2e eene andere geftalte; in welke alleen het achterlyf om Hoog «aat; en het
voorlyf met den Kop zodanig uitgeftrekt is, als die van een Hond, die voor
zyn Meefter koetft. Wanneer zy in deze geflalte ügt, heeft ze de gewoonte
haare pooten te zamen te trekken, en dus een geruimen tyd iland te houden;
waar door zy ook, op die wyze, zo lang voor my lag, dat ik haar volkomen
af beeiden konde. De 3=1! Fig. vertoont dese Rups kruipende; en terwyl 3.
ze kruipt houdt ze altoos het achterlyf eenigzins in de hoogte. Volgens
deze laatfte Figuur zullen wy dezelve nu wat naauwkeuriger befchouwen ea
befchryven. Haare gantfche lengte beloopt genoegzaam ruim 2 duimen, en de
dikte van haar Uchaam , is vry ongelyk. Over 't algemeen is ze roodachtig
okergeel; doch de Kop heeft meer eene blinkende bruin-roode koleur, en
is, even als het lyf, van een zonderling maakzel; doordien hy van boven eene
verdeelde verhooging heeft, die verre over den dünnen Hals uitlleekt; zo dat
de
• Mfn heeft my in 't jaar 17153 uit Frankfort am den Main tcrichl. dat ¿ich deze Rupi
mede op de Boekeboomen onthoiidt. Ouk hebbe ik ze eens op ecn jongcn Ksvetienboom,
die echter niet verre van een Haichar - flruik cn van eene Eoekcn - Hegge ilond, reets
volwaiTcn, doch dermaate met een Miiggen-brocdael beiet gevonden, dat ze voorts niets
•meer gegeeten heeft, en ook niet tot de Verandering gekomen is. Derhalvc kan ik niet
vcrzekeren, of ze by toeval van den Hazelaar-ftruik op den Kweticnboom geraakt zy>
'dan of zc ook de bladerea der KwctLcnboomcn eeie.
DeeJ. ißs Stuk. -K