Fig. I.
V E R V O L G VAN BE BESCHRYVING
^De rood-hrnine SPAN-RUPS, behoorende tot de IlÜt
Clafe der Nachtvlinders, benevens haare Verandering
in een IVyfjes-Vliuder zonder VUitgekn.
%. I.
dat ik twee byzondere Wyfjes-Vlinders, van de Twecde ChiTe da
; -.f
_ ^ Nachtvlinders, die geen Vleugels bezaten, had leeren liennen, zagil
in langen tyd, by de Verandering veeler Rupfen, welken ik opkweekte, zulb
met weder; en dit verfterkte my in den waan, dat 'er geen andere Vliiido
waren, dan deze twee, die geen Vleugels hadden. Maar ik ben nadcrhanj
door die genen, welken ik verrdieidenmaalen uit eene Span-Rups getedi
hebbe, van het tegcndeel overmigd geworden. Deze Span-Rups, in de iii
en 2Je Fig. van Tab. XIV. afgebeeld, wordt in Juny reets volwaflcn gevoJ
den, op de KertTebooraen en Linden, en ook menigmaal op den zwarten cji
Witten Doornfti-Qik; dienende de bladeren van alle deze gewalTen haar nl
fpyze. De fehoone koleur geeft haar den voorrang boven andere Span-Rup'
fen. Derzelver grond is bruin-rood, en heeft aan ieder zyde een zwavcK
geelen ftreep; waarin zo veele rood-bruine, uit flippen beftaande, ftreepja
gezien worden, als 'er ringen of leden zyn, door welken de geele llreep lica
loopt. Deze flreepjes zyn van vooren iets donker, maarvan achteren verdwyiia:
zy. Boven op den rüg ziet men, tulTchen ieder plooi der ringen, een groit
wen dwarslh-eep; doch de hartvorraige Kop, de Nafchuivers, en de bd:!!
daar naall: zittende Pooten, zyn helderer rood, dan de grondverwe des Iyfs;ils
insgeljks plaats hceft, aan de dde eerlle ringen naail den Kop, en de da
onder ftaande drie paar voorpooten. Maar gelyk alle Rupfen van dezelS
foort nu donkerer, dan helderer uitvallen, en nu raeer, dan minder pums
hebben, zo ziet men ook hier in aan deze Span-Rupfen dikwils eenige vcii
andering. Zy is zeer langkzaam in 't kruipen; doordien ze, by gebrek van B»!
pooten, gelyk andere Span-Rupfen, in 't voortgaan het lyf moet kromraei;!
als in de i tte Fig. te zien is. In 't Hille zitten heeft ze gemeenlyk de gellalie,;
Fig. 2. afgemaald; en haare grootfle lengte is ein en een Vierde Duim. Hif
lyf is Over de geheele lengte bykans even dik.
i.
Wanneer de tyd der Veranderinge dezer Rupfe Hadert, dat gemeenlyk
Auguflus is, begeeft zy zieh van 't gewas, waar van zy haar voedzel genoo
ten heeft, naar den grond; zieh nederlaatende door een di-aad, dien zy zek
vormt. Dan vcrvaardigt zy in de aarde een ruim verblyf, dat ze met eeniji
d b r R U P S E N EN V L I N D E R S . 8 i .
f i t o d c n omfpint; waar op zy, na verloop van acht dagen, in zodanig eeneTA».
, ^ 1 i .j. 77:- ] »c »"'^od'bruin
tfop""verander't, als de 3J>! Fig. onder 't oog brengt. Dezelve is roo
van koleur, loopt van achteren fpits toe, en emdigt in een ftaartpunt.
3-
Fis. 3.
Van deze Poppen hebbe ik 'er menigwerf veclen, van onderfcheiden grootte,
byeen gehad; en fchoon ik 'er iets, naar Vleugclfeheeden gelykende, aan
befpeurde, en derhalve geen andere gedachten had, of 'er zouden gevleugelde
Viinders uit voortkomen; zo kreeg ik echter, jaar op jaar, niets anders dan
iodanige Schepzels, als de 4<le Fig. vertoont; waaraan men, r.iet alleen geenFii.
vleugels, maar zelfs de plaats der Vleugelen naauwlyks kon befpeuren. Deze
Schcpzels waren altyd Wyfjes; want zy leiden ordenlyk, na ettelyke dagen,
een tamelyk aantal ronde en bleek-geele Eieren, zo als ze in de sie Fig.Bg. 5.
afn-ebeeld zyn; doch dezelven bragten, dewyl ze door geen Mannetje bevrucht
waren, geen Rupfen voort.
S- 4.
De grootllen dezer ongevleugelde Vlinders kwamen volkomen overeen met
de genoemde 4ile Fig.-, hadden een van vooren en van achteren fpits toeloopend,
en in 't midden wat dikker lyf, 't welk Oker-geel, en op alle ringen
itiet groote en kleine zwarte vlakken bezet was. Even dit, ten aanzien der
koleure en der vlakken, ontdekte men aan de zes pooten, die voor 't overige,
gelyk de pooten der Spinnen, zeer lang en dun waren. De Kop, die
aan de Riips tamelyk groot was, is aan dit Infeil een der kleinfte deelen;
nochtans wordt men 'er twee zwarte oogen in gewaar; en de okeigeele Sprieten
zyn zwan befprenkeld,
S- 5.
!n 'e kruipen is dit Schepzel tamelyk gezwind; en dewyl ik deszelfs Eieren
akoos verilrooid gevonden hebbe, zo denke ik, dat het dezelven enkelvoudig
aan de gevvailen zet. Wydcrs ilelle ik, g-emerkt deze ongevleugelde Diertje»
altyd in Oftober en November uit de Pop gekomen zyn, en kort daarna zieh
van hunne Eieren ontlall hebben, voor vaft, dat ze ook in dat jaargetyde
paaren, en Eieren leggen. 13och of het tot deze paaring noodig zynde Mannetje
nict vleugelen voorzien zy, kan ik niet zeggen; nademaal ik zulks,
oiidanls alle myne aangewende moeite, nog nict gezien hebbe. OndertufTchen
katen de beide reets' befchreeven ongevleugelde Wyfjes van de IHc ClalTe
der Nachtvlinders, die elk hun gevleugeld^ Mannetje hebben, niy daar aan
pcenzins twyifeJen; en de Heer De Reaumur, welke in zyne M««. Tom. II.
J f e B . / X / i a g . 369. zevencrleie Span - Rupfen befchryft, uit welken diergelyke
iie Üed. ifte Stüh 1. oni;