ipo V E R V O L G VAN DE BESCHRYVING
J x x v helder en doorzichtig zyn. De bovenvleugels zyn van zulk
XXXVl"^^^^^ lengte, dac ze verre over \ achterlyf uicfteeken,* waartegen de onderften
' zo veel ce korcer bevonden worden. Ze zyn, vvaimeer de Wespe haare vleugelen
F.ß. rp.
gefloocen heefc, in geheel niet zichrbaar^ doordien ze, plat op bo:
-achterlyf, over elkander liggen.
Ik hebbe alrede gezegd, dac het Wyfje dezer foorce van Wespen met een
Angel begaafd is, die echter niet duidelyk in 't oog valt^ en hy, die aan
foortgelyke Wespen op geen Angel verdacht is, zal denzelven ook niet ligt
gewaar worden. De Wespe bedient 'er zieh niet van ter verweeringe, en lant
heni derhalvon zelden zien. Is men echter begeerig om dien Angel te omdekkcn,
zo moec men denzelven zoeken, en door eene zagte drukking uit zyne
byzondere ihhecde te voorfchyn doen komen. Om deze fcheede ten klaariie
voor te ftellen, hebbe ik hec achterlyf der Wyfjes-Wespe, in de ipde Fi^.
by vergrooting, van ter zyden te zien, afgebeeld. Aldaar vcrtoont zieh, aan
den eenen rand, eene, door de leden van dit achterlyf geformeerde, verheven
fcherpte, die aan deszelfs ondervlakte ilaai, of liever midden door dczelve
heen loopt, en bykans twee derde van de lengte des achterlyfs uirmaakt;
terwyl ze ter piaatze, daar eenige hairtjes zitten, in eene ilompe fpits eindigt,
Deze verheven fcherpte is hol, en belluit een gedeelte des Angels; invoege,
dat men haar de fcheede van denzelven noemen könne; doch op deze fcherpte
Voigt nog eene andere fcheede, of een ander deel, dat van een fplyt, eti
eigenlyk uit twee deelen bellaat; welken, wanneer zy te zamen gevoegd
Flg. 12» worden, eene fcheede uitmaaken. Beide zyn ze in de 2oi5e Fig. onderfchelden
leit. a, te zien: want by Letter a. is 'c einde der eerile fcheede,' by h. ziet men de
'' beide deelen, waaruit de cweede beilaae, iets van elkander afgezonderd, en
letter c. is de Angel onzer Wespe; die veel langer is, dan men vermoeden
20U, wanneer men de lengte van ^t achterlyf in aanmerking neemt. Ik altans
zag dezen Angel in 't eeril met verwondering aan; als niet konnende begrypen,
hoe \ mogelyk wäre, dat hy plaats vinden konde in een, ten zynen
opzichte, zo kort achterlyf; doch ik kreeg wel dra opening van zaken, en
verklaarde my die byzonderheid op deze wyze. Wanneer wy midden door
dit achterlyf, in de lengte, eene rechte linie tirekken, zo zienwe ligtlyk, dat de
kromme omtrelc van het lyf, of de kromme linie, welke dien bovenrand
formeert, daar de Angel tegen aan ligt, veel langer uitloopt, dan de rechte
linie; bygevolg is 't geen wonder, dat de Angel, in deze kromme linie verborgen
zitcende, langer dan achterlyf weezen kan. Maar gemerkt hy in de
2o(ie F^ig. nog-langer voorkomt, dan gemeide kromme linie, zo kan de rede
daarvan wel zyn, dac ik hem te veiTe uitgedrukc hebbe. Aan 't einde van
dezen Angel ziet men by ietccr c, eene tedere nederwaarcs geboogen kromme
foits-
5.
en h,
Lett, c.
OER R U P S E N EN VLINDERS.
S- 13-
191
Schoon de hier boveti befchreeven Angel nu tot cen genoegzaam bewysTAB.
könne dienen, dat de Wefp, waarin hy gevonden wordt, een V/yfje
opende ik echter nog bovendien, om des te meer verzekerd te zyn, haar
achterlyf; en ik bevond het ten eenemaal met eene vochtige witte ftoffe
revuld. Van deze ftoffe nara ik een klein dropje, naauwlyks zo groot als eea
eierfte-korrel, en bragt het onder een fcherp vergrootglas. Toen ontdekteHt,
Tot myn grootfte genoegen, in 't zelve zeer veele Peervormige Eieren, die
van een wit en doorfch^nend vocht omgeeven waren; en uit ioutcr ronde
kogeltjes fcheenen te betoan; tuflchen welken zieh ook verfcheiden lucht- ^^ ^^
biaasjes bevonden; gelyk onze aifte Fig. vertoont. Vermits mi dit dropje pas
zo groot was als een gicrile korrel, kan men ligtlyk nagaap., hoe klein de
Eieren raoeten weezen.
§. 14.
Zullen nu uit deze Eieren andere jonge Wespen te voorfchyn komen, zo
moeten de Wyfjes bevrucht zyn. En hiertoe laat de natuurlyke drift, dezen
Schepzelen ingeplant, de Wespen, wanneer ze in September of OSioher uit
de Galappelen te voorfchyn komen, en in allen deele hunne volkonienheid
erlangd hebben, niet lang rüden; aangezien zy terllond eene Gade zoeken,
om 'er mede te paaren. Na de bevruchting tracht het Wyfje zyne Eieren zo -
wel te bezorgen, dat ze niet alleen voor alle toevallen bewaard zyn, maar
dat ook de daar uit voortkomende Maden haar behoorlyk voedzel vinden.
Tot dit uiteinde zyn zekerlyk de knopjes der, in dat jaar eerft, uitgefprooten
en tedere takjes van de Eikenboomen het bekwaamlle: want daaraan vertrouwr
zy de Eisren. Ze zet zieh op dezelven neder, cn boort met haaren langen •
Steek-Angel, tot in het midden, of, om zo te fprceken, tot in 't hart; waar op
zy, door den Angel, in iedcr knopje, een Eitje legt. Het fap, dat uit den
gekweften knop vloeit, en de lym van 't Eitje, doen de gemaakte opening
zieh fpoedig weder fluiten; en hier door ligt het Ei ter dier piaatze, in volkomen
veiligheid, tot in 't volgende jaar. Na dat het Wyfje zieh dezerwyze
van de Eieren ontlaft heeft, loopt ook haar leven ten einde. Wanneer nu
naderhand, in 't volgende jaar, de fappen weder in de Eikeboomen opklimmen,
en de uitbotting in Mai en Juny begint, zo komt 'er aan deze knoppen
of oogen wel een blaadje te voorfchyn,- doch de aangroei van 't jonge
Spruitje wordt verhinderd,- doordien het overige van dit knopje, waarin 't Ei
verborgen zit, eene Ballert-vrugt of Galle wordt. Zy maaken ook voor
of Juty weinig fchots; want men vindt de meeften, in dezen tyd, nog niei
veel grooter dan eene Erwt. Wyders gebeurt het ook menigwerf, dat 'er
ettelylte dezer Galappelen by elkander ilaan; dewyl de meefte knoppen, aan 't
uiterfte einde der jonge fpruiten van 't voorige jaar, gemeenlyk by elkander
Iii
s-
• i i . ;
Ii iii'iüiiifi
llf i^i iii!