Tas. X ,
Fit. ..
V E R V O L G VAN CE BESCHRYVING
S.
De 1 Ite Fig. der X^e Tah. vertootlt de Rups, waariiit dit Vlindertje voortkomt,
Ik hebbe dezelve al voor s jaaren uit den Tuiii van zeker Liefhebber gelireegen;
en 2ou ze bygevolg, dewyl ze by my in een Vlinder veränderet
was, al vroeger hebben können belchryven en uitgeeven; maar ik wilde
gaerne eerfl: haare byzondere Eigenfehappen, of ze naaralyk gezellig of eeiizaam
leefde, enz. weeten, en haar voedzel uitvinden; gemerkt de Liefhebbers
roch alcoos begeerig zyn oni ztilks fe weeten. Men Iiad my wel gezegd, d;it
ze aan de Ridderl'pooren gevonden was; dan, toen ik haar dat kniid gsf,
wilde zy "er niet van eeten, en fchikte zieh bereids den volgendcn dag, ni
dat ik ze naauwlyks afgebeeld had, tot de Verandering; terwyl ze, voigem
de gewoonte van alle Rupfen dezer ClafTe, zieh aan het dekzel van de Doos,
waar in ik ze bewaarde, al hangende vaft hechtte. Sederc dien tyd hebbe ik
alle poogingen aangewend, om dit Infeft aan de wilde Ridderfpooren in 't
Veld te zoeken; maar mync moeite was vergeeffch; des ik vailftelle, dat de
Rups, die my gebragt is, veel eer eene plaats tot haare verandering, dsii
haar voedzel aan de Ridderfpooren, gezocht heeft. Indien ik in 't vervolg
iets nader van dezelve ontdekke, zal ik niet nalaaten zulks mynen Leezeieii
te berichten. Voor tegenwoordig zegge ik alleenlyk, dat haare lengte niei
boven drie vierde van een duim beliep; de Kop was klein en rond, bruin
van koleur, en van vooren met eene zwarte driekanrige vlak vercierd. De
grondverwe van haar lyf vertoonde zieh genoegzaam bruinachtig graauw; en
jeder lid had ettelyke doomfpitzen; zo nsamlyk, dat 'er op het eerfte vier ftonden,
die kort waren; op ieder der volgende zes längeren, en op het laatlle
lid weder vier körten. Deze doomfpitzen hadden eene okergeele koleur, en
zonder Vergrootglas kon men naauwlyks eenige bytakjes aan dezelven belpeuren.
Boven over den rüg liep 'er, van den Kop af tot aan 't uiterlle einde,
een witachtige ilreep; cn ter wederzyde van denzelven zag men op ieder lid
of ring, naar vooren toe, twee of drie zwarte Vlakjes,- van welken altoos
'het naaile aan den ruggefceep flaande 't grootfle, en 't onderiie het kieinlle
was. Voor 't overige fcheen ieder verdieping tuHchen de ringen omwondei) te
zyn, met een witgraauwen draad; die in 't afzetten niet wel zichtbaar te
maaken is. De i6 pooten, door middel van welken deze Rups zeer langt
zaam van de eene plaats naar de andere kroop, waren, even als de doomfpitzen,
okergeel.
§• 3-
De ade rig. ßelt ons de Pop dezer Rupfe voor oogen, en wel in diervoege,
io als ik ze aan het dekzel van de Doos vond hangen. De koleut
van 't achterlyf was gedeeltelyk Oker-bruin; doch, dwars door hetzelve,
liep 'er in 't midden een breede, ongelyke, witachtige ftreep. Voorts was
het
DE R r u p s e n eh v l i n d e r s.
wedcrzvde, in de lengte, raet twee zwarte ilreepen door-TAJ. >
Ä aan f gede' middellinif vertoonde zieh eene rei zeer kleine,
; „ fndbUnkendl IKpies; en aan de zwarte Ilreepen Ilonden twee
; i n T e sgfo fereT er^^^^^^^ k- p j e s , die een Zilver-glans hadden.
1 Se Vla^e^fch eden, zo als ook het voorfte gedeelte van't lyf waren meer
^ fwVr - iaauw, dan bruin; en naar den kant van den ftompen Kop zag men
™ f e e f paar kleine, goud blinkende flippen. Deze Pop was ook gelyk alle
Z i T p Z e n , tot deze Ciafle behoorende, en reets door my belchreeven,
"et eene foort van Gryns voorzien; doch derzelver Gryns had een körtet
neus, d^in ^ommige anderen. Midden door die Gryns ziet men eene zwarte
Ze- en ter wederzyde een goud-glanz.g puntje, verbeeidende beide de
ooce'n. De beweeging, die deze Pop maakte wanneer ik haar roerde, gaf
n « »rond om te hoopen, dat ik 'er ook den Vlmder mt erlangen zou; en na
H dagen kwam 'erdieknaap daadlyk uit te voorfchyn welken de L.efhebbers
L onzeGeweften doorgaans den kleinen Faerlemoer-Vlmder, en de Engelfchea
Silverwash noemen.
§. 4-
De Fi", vertoont ons dit Vogeltje in eene vliegende gellalte, eti ZHlksFíí. 3.
verfchaft ons "de volmaakte befchouwing der Bovenvleugelen. De Grondverwe
der vier vleugelen is hier over 't geheel, gelyk by de meeHe Paerlemoer-
Vlinders, o'-anje-geel, doch valt, liaar de inleding toe, m t brumachtig-
'warte, met welke koleur ook het lyf overtoogen is. Deze oranje-geele
koleur der Vleugelen wordt, door de veelvuldige en veelerleie zwarte vlakken,
waar mede dezelve vercierd zyn, zeer verheven. De voorfte rand der
Bovenvleugelen is, van de inleding af tot aan het uiterfte emde, «wart, en
daar uit loopen eenige dwarsvlakken in de grondverwe. Aan den buitenrand
ziet men een fmallen Witten Zoom , waarop een iets breeder zwarte ftreep
volgt; die van achteren wat fmaller is, dan van vooren, alwaar hy 3 ot 4
wiííe flippen heeft. Door elk dczer Bovenvleugelen loopt eene zwarte hooidader,
welke by de inleding begint, eh zieh in tedere takjes verdeelt; tuffchen
welken 12 of 14 zwarte vlakken, van ongelyke grootte en vorm, gezieti
worden. De beide Ondervleiigels hebben ook diergelyke vlakken, welken
hier 19, doch by anderen meer of minder in getale zyn; en met alleen m
beter orde Haan, maar ook gelyker gedaante hebben. Zy vertoonen zieh als
: loute- ronde punten, maaken drie reien uit; in de eerile rei Haan de grootften
cn in de anderen worden zy allengskens kleiner. De buitenfle rand dier
ondcrvlengelen heeft ook wel een Witten Zoom; doch daarop volgen twee
fraaie zwarte flinger-linien. De twee groote Oogen vas dezcn Vlinder
hebben eene blaauwachtig groene koleur; en de kolfjes der beide hairvoriijige
Sprieteu zyn half zwart en half geel.
I ® s . 5.
I rii.: