'm
' ¡m.!',
K i S l
îoâ VERVOLG VAN DE B E S CHR Y V IN G
§• 4.
XVXIÏ Vlindei- zyne vleugels in 't zittetî
XXXIX. dj jagç. terwyl men teffens ontdekt, dat zyne zes pooten, wegens de met
zwarc vcrmengde roode koleur, eene cierlyke vertooning maaken. 't Is voorts
te vermoeden, dat de eenigzins lange, hairvormige, zwarte Sprieten aan de
Mannetjes iets dikker Valien, dan aan de Wyfjes; en dat het achterlyf daaventegen
merkelyk dnnner zal zyn.
De groote, wit en kamel-hruin gevlahe NA C H T V L I N D E R ;
insgelyks tot de tweede Clajfe der Nachtvlinders behoorende.
I.
T'S. î. Zo wel de gedaante, aïs de koleiiren van dezen Vlinder toonen genoegzaam,
dat hy onder rayne tweede Claflè der Nachtvlinders behoort. üezclve
is een der zonderlingtte Vlinders onzer Landilreeke; en ik ben 'er tot heden
alleen de hier Fig. 3. afgebeelde van dceîachtig; welke een Wyf j e is, zo aïs fiel
dikke achterlyf te kennen geeft. Dit achterlyf heeft cene graauwe koleur; en
tuïlchen die grondverwe worden, by de inkervingen, cenige iets hclderer
reepen of dwarsftreepen gezien ; het is daar bcnevens met zulk een lang hairftofbedekt,
dat het, als 't wäre, geheel met wolle overtoogen fchyne. Dit
vertoont zieh nog meer aan 't dikke en ilompe voorlyf, inzonderheid aan de
ondervlakte; alwaar^ dît wolftof zo lang is, dat de Vlinder bykans een baard
als een Bok fchyne te hebben. Hier is de koleur meellal kaneel - bruin ; en de
kop zit in dit wolrtof als verborgen; alleenlyk ziet men 'er eene groote,
witte, uitgebreide voorhoofds-tip van, die cene donkere bezooniing heeft,
welke in 't kaneel - kolcurige verdwynt. Uit den verborgen kop komen tvvee
zwartbruine Sprieten te voorfcbyn; welken meer kolftichtig, dan hairvorniîg
genoemd können worden; en de zes pooten hebben de eigenite koleur aïs de
iprieten.
D e cieraaden der groote uitgebreide bovenvleugelen, beilaande in verfchciden
kaneelbruine in 't wit verdreeven vlakken, met veelerleie donkerbruine
gekronkelde dwarsiinien en ziegezagen, Valien niet geraaklyk te befchryveu;
weshalve ik dezelven vepl eer aan de eigen befchouwing der Liefhebberen
zal overlaaten. De ondervleugels zyn fmafler, witter, met helderer, en minder
vercierzelen bedeeld. Men vindt aile vier de vleugels zo dun en teder,
dat
O E R R U P S E N EH V L I N D E R S . 207-
dat 'er het daarop liggende vederilof genoegzaam, aïs of 't 'ev met koleurenTA».
op gepimteerd wäre, opligge; even aïs by den Nachtvlinder van V. der^*^"^
Nachtvlinders in 't eerite Deel; waar door 00k de fchoonheid van dezen
Vogel, met een onvoorziclitig aantaften, zeer ligt nadeel kan lyden*. Voor 't
overige fchynt onze Vlinder, ten aanzien der koleuren en cieraaden, veel
overeenkomft te hebben met een Indiaanfchen ; welke echter bykaas driemaal
grooter is: en dus vindt men 00k, van de aangehaalde foort uit het cerile Deel ,
een nog veel grooter; welken de Heer D E RE A U M U R , in zyne 3îem.
mr fervir à f Hißoire des InfeSles, Tom. 1. Meni. 14. pag. 630. Pl. 47.,
ifchreeven en afgebecld onder 't oog gebragt heeft.
De hleek Uaauwachtig - groene, voit - en zwartgefcheikeerdc
N A C H T V L I N D E R . der t-weede Clajfe.
pot
bel
S. ..
Z o gemeen aïs de groene koleur by de Rupfen is, zo zeldzaam is zc. in
tegendeel aan de Vlinders; van welken 'er, fchoon onder ieder Claiîè weinxgen,
nocbtans eenigen gevonden worden; die, of mec groote of mec kleine
groene vlakken, en wel zodanige vlakken, die nu hclderer, dan donkerer
uitvallen, vercierd zyn. Inzonderheid blykt zulks aan die genen, welken, volgens
myne verdeeling, coc de derde en vierde Claflè der Nachcvlinders bebooren;
waar van de eerften uic de zogenaamde Spanrupfen, en de laacften
uic hec kleine Mocriipsje voorckomen; doch van aile dezen hebbe ik 'er nog
geen gezien, die zulke ^oene vercierzelen had, als de tegenwoordige, welken
wy hier in de Fig, voor ons hebben. P'S» 4»
Deze Vlinder behoorc, gelyk gezegd is, tot onze tweede ClaiTe der Nachtvlinders.
Deszelfs boi-ftftuk, of voorlyf, l^enevens de kop en de beide bovenvleugelen
is alleenlyk mec deze groene koleur voorzien , waarom hy 00k
onder de zeldzaarae Vlinders geteld mag worden. Dit groen vercoonc zieh wat
bleek, en valc in blaauwachtige. Men ziet 'er zo veelerleie verfcheidenlyk
ge-
• Vermîts my de afbeeiding der Rupfe van deezen Nachtvlinder, den 24 Oftober Ï772.
uit Cahh by Jena toegezonden is, door den bexoemden Dr. Med. en Saxifchen Lyfarts,
Heer Frederik Chrifiiaan Gunther , welke aich , door de befchryving van verfcheiden
Vogelen en hiinne Neftcn. beroemd maakt^ ben ik in ftaat om dezelve in myne Byvoegtelen
nog op te geeven. De Heer Dr. vond deze Rups welke groeo en wit geftreept, ea
van aditeren met eene verhooging voorzien is. den 5 July op een Eizenboom : hy heeft
dezelve a/getekcndj en 'er dezen Vlinder uit gckreegen.
KLSEMANNJ'