4 4 6 V E R V O L G VAN DE BESCHRYVING
TÍB.
XLIX,
X X X X X X X X X X X X X X K X X X X I T X X X X K X X X X X X X X X X X K X X X K
De VEELVRAAT, of de groote zwarthairige Rups, bme-
• vens laare Verandering in een Vlinder; lehoorende tot
de meede Claße der Nachtvünders.
Dat het bezwaarelyk zy, zodanige Rupfen te behouden, en rcr veran^
deringe te brengen, die niet alle jaaren, maar zelden, en dan nog
in een gering getal, gezien worden; die ook menigmaal maar ééner-of twecerleie
kruid tot voedzel gebrtiiken; liebbe ik meer dan eens ondervonden, eii
daar door rede geliad, om my hierover ,te beklaagen. Doch dat 'er ecliter,
buiten dezulken, ook wel gemeene Rupfen zyn, die een Liefliebber der Infeften
veel moeite verfchalFen, eer liy ze ter veranderinge in een Vlinder
hrengt, daar van kan de tegenwoordige-Rups tot een bcwys dienen.
Deze Rups wordt alle jaaren, van "t begin des Zop-Crs tot in den Herfft,
by ons gevonden; en fchoon ze geen gezellig lev^leide, is ze evenwel, in
cene genoegzaatne menigte, enkelvoudig te v i n d ^ Zy zou buiten kyf eene
der fchadelykften zyn, om dat ze eerft in den tfei-fil volwaffen raakt, en geduurende
haaren leeftyd zo beilendig en greetig vreet, dat ze met recht, ter
onderfcheidinge van andere Rupfen, de Veelvrkat genoemd könne worden,
ingevaile zy alleen zodanige gewaileu gebruikte, die den Menfch noodig zyn;
maar zy luft alles, en is geen fpysverachtller. Het Vas is haar zoaangenaam,
als verfcheiden andere kruiden en planten,- ook eet \y de bladeren der Struikgewaflen
zo lief, als het geen op dorre piaatzen en jian de Heide mag groei-
' en*. Vermits dcze Rups dus overal haar voedzel J-indt, zo heeft ze 't niet
noodig in de hoogte te klimmen; en ze houdt./ich daarom meeital in de
iaagte. Hier door is ze, niet alleen in menigte, Kiaar ook ligt te vinden; ik
keb-
• Naiiemaal deze Rups het, ten aanzien van Ii:ar voedzej, niet naauw necmt, zo cetze ook
het loof van de Appelboomen > Vi.ii de iVr-nkcn - en Hazelnootftruiken; mitägaders van Sleen-
Roozen-eu zwarte Aalbezien-ftruikeni ja zelfs eet ze, in tyd van nood, drooge Eitebladeren,
Peercn - of Appelfchillen, en oolt wel broodkorften enz. Wanneer ze jong zyn,
hebben ze nog geen geelachttg - roode, maar wel zvrarte halten. Dewyl my bekend is,
dat 'er, behalve deze, en de twee Vilthairige Rupfen van 7ab, XXXV. a. en XXXV. b.
in 't eertte Deel, nog eeiie andere foort is, welke ik, benevens haaren Vlinder, reets
kenne; zo zal ik ook van dcze foort, in myne Bimegztkn, eene afbeelding trachten te
geeven.
K L E E M A H N O
CLASSIS JH.PAPIXIOWVM JSTocTVBJSroicvM..