i ^ iit'.;''
H -1 •• '1
s t
t04 V E R V O L G VAN DE B E S C H R Y V I N G
TAE.XIX gantfchc bovcnvlakcc, mceilal briiinachdg ros cn afchgraauw, doch op d;
onderylakte iets hclderer. Aangezicn het gewooiie verbl,f dczer Wonnen in'i
Zand is, zyn zc ook altoos, wcgciis limine menigvuldige hairtjes en plooieii.
deriiiaate met zandftof bedekc, dac ik hiinne rechte koleiir niet erkennen
konde, voor dat ik ze met eeii Peiiceeltje gereinigd had; het welk Imn
echter in 't gehcel niet behaagde. Na deze reiniging kwamen hminc ci.Taaden
eerll tc voorfchyn; beftaande in donkerbruine, regehnaatige vlakken, eu veelvuldige
körte hairtjes, die deels enl;eld Haan, en deels kleine borllels forme-reii;
als aan de beide vergroote Figimren bell zal gezien worden. Voor "t overige
is htm gantfche lyf meer plat dan rond te noemen, en van onderen is 't byii:
effen. limine zes tedere pooten zyn doorzichtig en ligtgeel van koleur; lia
achterfte paar hoiidt zieh altyd onder 't lyf verborgen. Zy hcbben geenc
klaauwen, maar in derzelver plaats drie rechtuitftaande tedere fpitzen, die
even zo veele iiit elkander veripreide hairtjes vertoonen. Het lange Tanggebit
is veelal roodachtig geel-bruin; deszelfs overige geilalte zullen wy ftraks
diüdelyker leeren kennen. Thans moete ik nog zeggen, dat onze Mieren-
Roover, wanneer men hem ontruft, of iiit het Zand neemt, en, terwyl hj
'er buiten is, aanraakt, zieh als volkomen dood hoiidt, en we! 2 of 3 miBiiten
in die gedaante liggen blyft; doch als men hem op den rüg legt, kan lij
zieh zo lang niet iW houden, dan vveet hy zieh, eer men 'er op denkt, eensklaps
om te keeren. Als hy op zodanig eene wyze ontrurt wordt, fielt ky
zieh ook wel eens met zyne Vangtang te weer; maar dezelve is veel ti
zwak, om 'er eenig pynlyk gevoel van te hebben,
S- 9-
Nti zullen wy, om het rechte niaakzel van ons Infed te leeren kennen,
Fig. is.hetzelve nog eens bjr Vergrooting befchouwen. De I5de J^ig. van Tak XVlll.
Lett.lK vertoont ons de bovenzyde van den Mieren - Roover. De Letters IL wyzen
de twee regen over elkander fiaande deelen der groote Vangtang aan. Ze zyn
aan de uiterile Ij^itzen zeer fcherp en eenigzins gekromd; vervolgens worden
ze allengskens breeder tot aan hunne inleding; en in 't midden ziet men,
dewyl ze doorzichtig zyn, eene foort van doorloop of goot, die echter op
de onder vlakte beter in 't oog valt. Van binnen aan den feherpen rand van
ieder deel ftaan drie dikke fpitzen in gelyke wydte van elkander, en tiiflcbeii
dezelven twee kleinen, nevens eenige hairtjes; welke laatften aan den buiten
rand in een meerder gctal te zien zyn. De twee körte en diinne Sprietjes
Lctt.m. worden door Letter m. aange-tootjd; zy beftaan uit verfcheiden Lcden, 01
hebben haare inleding bovcn die van de Vangiang. De Kop is breed, en
dewyl de onderfie deelen der Vangtang aan de zyden van den Kep zitten,
zo itaan ze iets van elkander verwyderd. Vlak achter de inleding der Sprieteii,
befpeurc men twee zwarte vlakken, en in ieder derzelven zes blinkende korreltjes,
welken niets anders dan zo vede oogen können zyn; doch de overige
btniif,.^:
&
1-
i l l l ;
il- 't:; i