I • '"-S!
DER R U P S E N EN VLINDERS . 257
•veranderd. Ik had naamlyk, ora de dagelykfche veranderin» des te bcter Tau.
waar te neemen, een goed aantal van Poppen uit de Galappelen gcnomen,
cn ze niec alteniaal weggeworpen, maar een deeJ derzelven in eeii glas bewaard;
en by die gelegenheid zag ik, dat de Wespen daar in, zo wel als in
de Galappelen, tydig ot'volkomen wierden. Voorts hebbe ik opgenierkt, dat
deze Wespen haare oude wooning tiiet tcrüond verlaaten, zo dra ze voikonicn
geworden zyn; maar 'er den gantfchen Winter door in zitten blyven. Indien
her echter al eens gebeure, dat zommigen den Galappel nog in 't zelfde
jaar van haaren oorfprong dooTbooren, en 'er uitvliegen, zullen liet altoos zodanigcn
weezen, die vroeg ryp geworden, en door' de aanhoudende wärmte uirgelokt
zyn. Ook moete ik hierby aantekenen, dat, even als de Wespen, wnarvan
ik thans ipreeke, den Winter Over in haare wooning blyven, dat zo ook
de voorheen befchreeVen, en hier meermaals aangehaalde foort, in haare
wooning overwintert; 't geen my eerft, na de uitgegeeven befehryving dier
Wespen, bekend geworden is. Ondertiiilchen hebben ze dit inet veele andere
liileften, die insgelyks den Winter overblyven,'gemeen, dat ze dien gantfchen
t j d leeven, zonder eenig voedzel te nuttigen. En fchoon het bezwaarlyk valle,
dtze zo byzondere Eigenfchap' te verklaaren, ben ik echter van gevoeleii, dat
hct inzonderheid veel toebrengt ter behoadeniffi; onzer Wespen, dat ze in
haare naauwe en welbeflooten wooning zo weinig uitwaafTemen. Wyders kan
de uiterlyke wärmte haar ook wel eens voor den tyd docn uitkomen. Dit is
jny genoegzaam gefaleeken; dewyl 'er verfcheiden, zo van deze, als van de
eerile foort, zieh, reets in OBoher en November, in myne verwarmde Itamer
uit de Gallen gebeeten, en de vrye kcht gezocht hebben. Doch wanneer
men de nog toegeOooten Galappelen den Winter over op eeno koele plaats
]aat liggen, zullen 'er de Wespen eerft in de daar op volgende Lerne, als de
Eikeboonien beginnen uit te loopen, te voorfchjn keinen.
Wanneer men dan efhe'dezer Wespen, na dat re volkomen geworden zyfl,
waar van haare donkere koleur het zekcrfte Kenteken is, uit den Galappel
neerat, fchynt ze aanvangklyk gantfch doof en onbeweea|))k te weezen. Doch
kort daarna begint ze haare dubbcld te zamen gevouwen vkugelen, zo door
de beweeging haarer pooten, als van de andere deelen, in orde tefchikken en
volkomen im te breiden; wanneer zy 'er uitziet, gelyk die van de lodc mFig. lo.
I l d e iig. De eerile vertoont de Wesp in haare natuiirlyke grootte; en in de""
andere is ze by vergrooting afgebeeld. Het voorwerp, naar 't welke ik ze afgebeeld
hebbe, was een Wyfje. Ik had 'er het Mannetje wel können byvoegen;
doch dewyl ze nergens in verfchillen, dan in 't achterlyf, dat gelyk
we meermaals gezegd hebben, aan de Wyfjes dikker, dan aan de Manneties
zo hebbe ik zulks overbodig geoordeeld.
iie D«/. ifle Smk Kk