iieiiii
I i ' S
i t l .
DER R U P S E N EN V L INDE R S . H?
Deel Tab. II.;) de Vierde is de Vlinder van de Liguller-Rups, (zie het Der-T/r,.
de Deel Tah. V.;) en de prachtige Nachtvlinder van de Oleander-Rups,
(zie het Dcrde Deel 7'ak XVI.) is de vyfde. Doch hoe groot dezelven ook
zvii, können zy nochtans nier haalen by die genen, welken Mejuffr. MERIAN
in Äuriname gevonden heeft. De meeilc Viinders fchynen aldaar veel grooter
iiit K Valien dan by ons; vermits meer dan de helft der genen, welken zy in
afbecldiiig lieeft medegedeeld, door hunne byzondere grootte, van de overigeii
onderfcheiden zyn. Maar wanneer ik opmerke, dat ook de groote Viinders,
die wy hebben, niet alle jaaren, en ilechts in heete Zomers, in onze
geivcftcn, te voorfchyn konien; zo doet zulks my denken, dat de wärmte de
oorzaak is, dat niet alleen de Viinders, maar ook de Infeden over 't algenieen,
in Suriname en andere VVeftindifche Landen, buiten gemeen groot
worden. Tot cen bewys hier van kan ook de op Tab. XXVI. afgebeelde,
breedlyvige, Surinaamfche Waterluis dienen; welke ik, naar een gedroogd
origineel, in haare natuurlyke grootte, in de lOe Fig. vliegende, en in de-f'iade
Fig. met geflooten Vleugelen onder 't oog brenge; waar van ik in de™
3. §. der befchryvinge van Tab. XXII. een nader bcricht beloofd hebbe. In^
dien wy dezelve tegen onze breedlyvige Waterluis van Tab. XXII. vergelyken,
toonen, zo wel de voorile Vangpooten, als de andere tot roeien gefchikte
pooten, mitsgaders de Steek - Zuiger, en het gantfche maakzel, dat deze
eene diergelyke Waterluis is; doch zo wy ze, ten aanzien der grootte, by
dkander vergelyken; zien we, dat het gantfche lyf der onze niet dikker is,
dan het achterile dikke }id der Vangpooten van 't Surinaamfche Infeft.
Behalve deeze grootte, is de uitheemfche Waterluis ook nog daarenbovca
van de onze onderfcheiden, door de Luchtpyp aan 't laatile lid van 't achterlyf.
Want deze is by haar veei korter, dan aan de Luis, die zieh in onze
Wateren onthoudt, Voorts heeft de onze eene fchoone hoogroode bovenvlakte
aan 'i achterlyf; waar tegen die aan de Surinaamfche flechts oker-geel is;
gelyk de jSe Jf'ig, vertoont. Haare beide voorlle Vangpooten overtrelFen ins*
gelyks de anderen in dikte; en zyn ook in al het overige den Vangpooten
van onze Waterluis gelykvormig. Letter a.a. is de dikke bovenfchenkel; welkei«.".».«.
ook hier naby den Kop, zyne inleding, en aan den voorllen rand eene
goot of ileirf heeft; wier beide fcherp? randen met veele tedere fpitzen bezet
zyn. Het tweede dunner deel van dezen poot gaat van a. tot i. en kan door
t Infeifl, om den Roof vail te houden, in de gemeide goot geleid worden;
dezelve is teifens aan den binnen rand met eene gootvormige uitholing voorzien,
tlie ook aan de randen veele fpitzen heeft. De uiterlle klaauw, van
•ot c. aangcweezen, konit, als het Infeft zyne V»ngpooten (luit, boven aan^«'-
ien dikken Schenkcl te liggen; gelyk ten aanzien van den rechter poot der
Fig. by Letter, d. te zien is. •
T S S. 3.
j iii::"
.i'^tli