3«
TAB. VI.
1.
V E R V O L G VAU DE B E S C H R Y V I N G
e E a K U P S E N E N V L I N D E R S. 3 S
D e irte Fig. dezer Tak vertoont ons eene Wolfsmelk-Rups, w!er grondv
e r w e raeelbl bruin; maar welker ondervlakte, benevcns de vierllonipe Biiikp
o o t c n , de Hals, of het eerile lid naaft den Kop, en de geheele Nafchuiver,
v l e e f c h v e r w i g is. Aan elk der vier paar ilompe Buikpooten ziet mcn eene zwar«
v l a k , die aan andere Rupfen dezer iborte zelden bei'peurd wordt. De zes Tpitzc
K l a a u w p o o t e n zyn gantlch zwart, en de-Kop is bruinachtig; doch de andere
r o o d e ruggeflreep is liier eenigzins helderer, dan de grondverwe. Hoe groot
e e n onderfcheid 'er inmlTclien in de tegenvvoordige Rups, als men dezelve m«
d e reets befchreeven vergeiykt, gezien werde, zo heeft ze nochtans ook,
d e in den donkeren grond ftaande heldcre zyde vlakken, op ieder Lid; welk
e n altoos voor een vali kenteken der Wolfsmelk - R u p f e te houden zyn;
f c h o o n 'er de kleine witte vlaltjes, van de eerfte Figuur op Tab. III. der
e e r i l e ClalTe, niet aan befpcurd worden. De negen fpiegelpunten, ter wederzyde,
zyn geel, met eene zwarte bezooming, en de Staartfpits is hoogrood, zonder
e e n zwart einde te hebben. Na dat ik zelve deze Rups opgevoed, en tet
v e r a n d e r i n g e gebragt had, kreeg ik 'er de eigenlle foort van Viinders uit, die
ik reets in de Eerllc CiafTe der Nachtvlinders, Tai. III. afgebeeld hebbe;
i l l e e n l y k was hy yeel donkerer van koleur. • .
§ . 3-
^i'S- In de aJe Fig. onzer voornoemde Tal:, zien wy eene Rups, wier Afbeeld
i n g my uit Bremen toegezonden is, en waaromtrent men niy bericht, dat
dezelve op de Meekrap gevonden was; met eene bygevoegde vraage, of het
e e n e Wolfsmelk-Rups, of eene Rups van eene andere foort wäre? Zy is
g e e l - g r o e n van grondverwe, en de ilreep, die over het midden van den rüg
i o o p t , is helder geel ; welke koleur ook de in den donkeren grond ftaande
z y d e - v l a k k e n hebben, onder welken de Luchtgaten insgelyks geel zyn. De
o n d e r f t e zydewrong en de gantfche Nafchuiver, benevens deszelfs twee'groote
P o o t e n , zyn van eene in 't vleefchverwige verdreeven geele koleur; doch de
v i e r f t o m p e Buikpooten zyngantfch vleefchverwig, en de zes Klaauwpooten zwarta
c h t i g . D e ftaartfpits is in 't geheel hoogrood. Byaldien deze R u p s my niet bekend
g e w e e f t was, doordien ik reets eene zodanige bezeten had; zouden evenwel
d e zyde-vlakken, het roode (laartpunt, en de gantfche overige geftekeriis,
itiy niet hebben laaten twyffelen, of dezelve wezenlyk eene Wolfsmelk - Rups
f ' l - 4- wäre. En dit zelfde kan ik ook zeggen van de derde, welke men in de 41!'
Fig. gewaar wordt; die my in afbeelding uit Lübeck ter band gekonien is,
met byvoeginge, dat dezelve tot eene gantfch andere foort gebragt moet worden.
Haare koleur is geheel donker groen; doch de zyde-vlakken en de
ftaartfpits zyn van detelfde koleur, die wy aan de voorigen waargenomen
h e b b e n . Ten opzichte dezer zyde-vlakken moete ik hier nog aanmerken, dsc
de
,de laatfte aan zodanige Rupfen altoos langkwerpig is en fp.ts toeloopt. 0 e T « . VI.
negen Luchtgaten zyn in dezen, wegens de men.gvuld.ge kleme geele vlakken
waar niede de Rups befprenkeld is, ter naauwer nood te erkennen. De
ffezamenlvke Pooten hebben hier dezelfde grondverwe als het Lyf: want
fchoon de Buikpooten eenigzins in 't geele vallen, is zulks nochtans naauwlyks
te -befpeuren.
D e groote in de 3J' Fig. afgebeelde Winde-Rups verfchilt in koleur zeer
•veel van die beiden, welken ik in 't Eerile Deel dezes Werks, in de eerftc
CialTe der Nachtvlinders, Tah. VII. afgebeeld hebbe. Deze is van onderen,
»er wederzyde, met een byna gantlch Witten buikftreep voorzien; en haare
b r u i n e koleur is helderer dan aan de Rups in deiftc Fi%. der bovengenoemde
Tah. Behalve de Zeven fchuinfe, zwarte ftreepen, is 'er ook, aan 4e tegenvvoordige
Rups, van boven, op ieder inkerving der zes laatile ringen, ter
w e d e r z y d e , eene Vierkante witachtige, en eene even zo groote zwarte vlak te
zien. Ook vertoont zieh de grond, doorgaande, over deszelfs dwarsplooien,
met ontelbaar veele zwarte ikeepjes vercierd,- welken aan de bovenvlakte
dezer Rupfe de gedaante van een Net geeven. De Kop is helder-okergeel,
e n met eenige zwarte flreepjes in de lengte doortoogen. Op de drie na den
K o p volgende ringen ziet men ook nog drie okergeele ftreepen. Voor 't over
i g e komt deze Rups met de twee te vooren befchreeven volkomen overeen;
e n ik hebbe 'er door de verandering, een diergelyken Vlinder, als uit de
a n d e r e n , uit gekrcegen. Men neeme hier wel in opmerking, hoe de Winde-
R u p s nog die byzonderheid bezitte, dat ieder derzelven bykans verfchillende
i s van de anderen ; daar ra«n in tegendeel wel honderd Wolfsmelk - R u p f e n
v i n d t , welken gelyk zyn aan die van Tah. III. in 't eerile Deel ; eer raen 'er
6ene zodanige zA aantrcffen, als ik hier op Tah. VI. Tig. i. en 4. onder
' t 00g gebragt hebbe. Zo dan iemaiid eene Winde-Rups ontdekke, die 'er
n o g anders uitziet, dan de genen, welken ik bier afgebeeld hebbe, zai men
•my toch van geen mifflag können befclntUUgen*.
Se-
Onder deze Winde - Rupfen 7.yr\ werkelyk, behalve die genen, welkell de Heer Rofel
afgebeeld heeft j nog meer verfcheidenhedcn vsn ko euren en cieraaden ; doch eene grasgroellc
•en ongeftrcepte Winde-Rups zal wel het zeldzaamite gevonden woiden. Wyders hebbe ik
t i e r omtrent te melden. hoe ik niet zonder grond vermoede, dat deze Winde - Rupfen voortkomen
uit groene. gladde, en eironde Eieren. De Viinders, welken uit de Poppen dezer
Rupfen ontftaan, en waar van 'er de Heer Rojel in de Eerite Claffe der Nachtvlinders
des Eerften Deels op Tah. VII. een afgebeeld heeft, in eeiie vliegende geftalte, draagen
huune Vleugeh, in 't ftille zitten, niet zo pylvormig ncvens het lyf uitgebreid, als wei
veele anderen dezer Clafle doeni maar flaan ze veel niecr dafcvonnig over 't achterlyfi Iii
voege dat zy 'er het achterlyf medial mcde -bedekken.
3<-fe Deel, iße Sfuk. E
. J a _