aS V E P v V O L G VAN DE B E S C H R Y V I N G
D E R R U P S E N EN V L I N D E R S . 3 ?
TAJ. V. ClalTe onderfcheiden wordr, heeft h!cr ter wedcrzyde «en purper-roodcn
ftrcep, of cigenlyk zodanig cene bazooming. Na de drie cerile Leden, waar»
onder de zes klaa.uwpootcn Ilaan, ziec meii op alle de overigen, wederzyds,
tot aan het laatfle, zeven evenwydig loapende fchuinfe (Ireepen-; die iets van
boven af naar vooren gedwongen zyn, en fpits. toeloopen. Men heeft rects
foortgelyke ftreepen ook aan de eerfte en tweede Rups van Tab. I. en li.
dezer Claflc, in, 't Eerile Deel onzer Hiftorie der Infeaen, gezien. Deze
zyde- iireepen zyn, in de lengte, van vooren half purper-rood, en in de
schterile helft wit; doch van onderen eindigt ieder derzelven met eenige witte
punten ; en van boven, naar den rug tee, zict men ook ettelyke witte punten.
De wederzyds ftaande negen Luchtgaten zyn, Oranje-geel ; de zes klaauwpooten
hebben aan 't lyf ook cene geele koleur, maar zyn zwart aan de uicerlls
fpitzen. De acht ilompe buikpooten hebben woder, even als het lyf, eene
groene koleur,. en zo ook de twee Nafchuivers. Op het laatfle Lid is deze
Rups, gelyk de meeflen dezcr Claflè, met een achterover geboogen (levig
hoom, of eene fikkelvormige Staard'pits, van eene tamelyke lengte, voorzien,
Dezelve is in de lengte van boven half purpcrrood, van onderen geelachtig,
en aan 't einde donker. De ade Pig, ¡s gcmaakt naar de afbeelding, welkc
de Heer Dr. IVIOEHRING my gezonden heeft, en aan deze is de bezooming
van den Kop niet pnrperverwig, maar zwart;. ook is de flaartfpits van boven
zwart, en van onderen geelachtig-groen. Deze beide byzonderheden heeft de
Heer D E REAUMUR ook in zyne befchryving aangemerkt. leder van de 8 flompe
buikpooten heeft hier eene zwarte vlak, dat men aan de ile Fig. niet be»
fpeurt ; waartegen hier de witte punten, boven naar den rug toe, ontbreeken,
die men in de cerile Figuur gewaar wordt. Vermits 'er nu in 't gemelde
eenige verandering voorkoitit, zal het Hoofdkenmerk dezer Rupfe zekerlyk
Hit den ovaalronden Kop, uit de llaartfpits, en uit de zeven zydeilreepen afgenomen
en bepaald moeten worden.
tlet cigenlyke voedzel dezer Rupfe ligt wcl, als boven gezegd is, in de.
bladeren van den Ligußer-, maar zy eet ook, Velgens het bericht van den
Heer DE REAUMUR, de bladeren van verfcheiden foorten van X/'te, Spaanfche
Vlier; en onder dezen voomaamlyk dat Vlier, hetwelk veel overeenkomll heeft
met de Ligußer bladeren, door Tournefort genoemd. Lilac folio Ligußrt.
En byaldien de Rups, welke, in de door LIGTER bezorgde uitgave van GOEBART,
pag. 71. befchreeven, en Tab. 05. afgebeeld is, dezelfde zy, waarvan
wy hier fpreeken, gelyk de HcerLiNNiEus, in zyne Fauna Suecica pag. 548
N. 809. oordeelt, zo geneert zy zieh ook met Wilgebladeren :. ja, volgens
het getuigcnis van Mejuffr. M ERIAN, in Erucarum ortus, aliimmum & paradoxa
Metamorpboßt, Part. III. pag. 54. XXI I I . Tab. 23. kan ze met
het Periclymenum, of de zogenoemde RÍOS van Jericho, insgelyks- opgevoed
worden. Wyders heeft men van haar nog aan te merken dat ze zieh terftondTA.. IIIverweert,
wamieer ze maar even aangeraakt wordt, Haande met den Kop herwaarts
en d.-rwaarts. In 't laatll van wordt ze gemeenlyk voIwafTen
s:evonden,en die genen, welken de Heer DE REAUMUR, heeft opgevoed zyn
vaudcncerllen tot den is^e" September in Poppen veranderd. Als deze tyd der
vemnderinge nadert, veranderen ook, zegt gemelde Heep D E RIIAUMTJR, haare
koleuren; en zy krygen dan menigmaal groote, leelyke, brame vlakken; zy
fchynen onrullig; kruipen gints en weder, als of ze lets zochten; en zoeken
ool' werkelyk naar de Aarde, welke tot haare verandering noodig is. De Heer
MOEHRINO heeft mede wel diergelyke vlakken aan dezelven befpeurd; doch
alleen aan zodanige Rupfen, welken hy in zyne kamer bewaarde; maar nooit
aan zolken, die hy uit de frifche lucht krecg; fchoon zommigen reets onmiddelbaar
op het punt der veranderinge in Poppen waren. Deze laatilen bezaten
vcel meer alle de fchoone koleuren, die men aan de anderen met verwonderingziet.
Hierom, fchryft hy verder, merke ik deze verwelkte vlakken niet
aan als iets natuurlyks, waardoor de aanftaande Verandering te kennen gegeevcn
wordt; maar ik ben van gedachten, dat ze by ioeval ontllaan zyn,-. en
wel, of oin dat de natuurlyke vochtigheid 'er ingetrokken en verllopt geworden
is, of om dat dezelve op die plaatzen, alwaar de vlakken te voorfchyn komen,
niet genoeg heeft können uitwaafTemen. Doch het zy daar mede zo 't wil, ik
hebbe nochtans aan meer Rupfen dezer ClalTe, dan aan de Jasmyn - en Linden
Rups cnz. diergelyke vlakken, voor de Verandering, waargenomen; fchoon
deze Verandering der koleuren aan de eene meer, aan de andere minder befpeurd
worde. Zommigen dezer foorte van Rupfen kruipen ook al in July en
'Jugußus in de aarde; naar maate naamlyk dat ze, vroegcr of laater, uit de Eieren
des Vhnders voortgckomen zyn. Zy begeeren tot deze haare nieuwe wooning
doorgaans eene frifche, vochtige aarde; uit hoofde dat ze in 't geheel geen
Spinzel om zieh heen maaken; gelyk ook de Heer D E REAUMUR getuigt; zeggende,
dat hy 'er naauwlyks ettelyke draadjes in gevonden heeft, die niet iti
ibat waren om eenige drooge aardkorrels te houdcn; zo dat bygevolg de wanden
der holen niet ilaande zouden können blyvcn, ingevallc de a»rdc niet vochtig
wäre.
5-
De s^le Fig der VJe Tab. vertoont de Pop, waarin onze Rups, na ät^'S- ¡^
laatHe huid afgelegd te hebben, verändert. Dezelve bezit, tot een byzonder
Kenteken, eene körte Snuit-fcheede; welke zo verre van de Bord afllaat,
dat 'er tu0(:hen door gezien könne worden. Hier in heeft die Pop eenige overeenkomft
met de Poppen der Winde - Rupfen in de ecrile ClaiTe der Nach:-
vlinders Tab. VII. hoewel de Snuit aan deze laatfle veel grooter zy. Het
ilut of flaartpunt der tegenwoordige Rupfe heeft veele bypuntjes, en het is
wonder dat de Heer DE REAUMUR hier geen gewag van maakt, daar hy
anders alles, dat aan ieder Infeil byzonder eigen is, met de uiterfle oplettend-
D 3 heid.