r ' •• ^
D E R R U P S E N EN V L I N D E R S . «oi
De kleine, zeer fchoone, groene S t a a r t - R u p s , met roodt
vlakken; heboorendt tot de Eerfte Claß der NachPulinders.
De Idü Flg. dezer Tai. XXXVIII. vertoom de eigenlle Rups, waamn T»».
ik reets te vooren pag. 162 gewag gemaakt hebbe. Men vindc dezelve*?''"'"'
dikwyls in de maand Jugußus. Haare lengte beloopc geen twee duimen; de
kop is Hein, cn hceft zo plac een voorhoofd iiict, als de andere Rupfen
dezer Clalle wel hebben; cn haar Jyf is vooraan dünner, dan van achteren,
cn in 't midden. De gi'ondverwc dezer Rupfe is doorgaande bleck groen.
Dan toen ik ter aangehaalder plaa'tze van deze Rups zeide, dat ze wederzyds
met Zeven roode en fchuinfe zydeftreepen pronkte, hebbe ik niisgetall; alzo
ik het voonverp niet voor my had, toen ik haar befchreef. Want men tek
hier wel S paar fircepen op ieder zyde, in twee reien gefcliaard; de onderilen
Haan fchuins, waar tegen de bovenften bykans rechtlynig liggen. Even zo
rood als deze flreepen zyn, is 00k de lioornvormige ftaart, dien ik als eeii
kenteken der Rupfen van de eerfte Claße der Nachtvlinders bcpaaJd hebbe.
Schoon nu alle de Rupfen dezer ClalTe, welken ik, zo in 't Eerfte als in die
Derde Deel, afgebeeld vertoond hebbe, (die van de ide en aJe Tab. van 't
Eerfte Deel uitgezonderd,) haare ftaartfpits achterwaans geboogen vmoonenj
zo is dezelve hier nochtans byna recht op ftaande, of een weinig voor Over
geboogen. De zeer fpitüe klaauvfpooten dezer Rupfe zyn rood; doch de flompe
buikpooten hebben de^elfde grondverwe als het lyf.
Of nu deze Rups de eigcnfle zy, waaruit de Vlinder, op onze voorige
Tah. XXX. afgebeeld, voortkomt, zo als ik vermoede, zal de tyd leeren*.
En
* Dat de2,e Rupfen den Nachtviinder, door den Heer Röfel hiervoorens in dit Deel pag. 162
aangehaald, niet voortbrengen, hceft hy xelve na eenigen tyd ondervonden. Ik hebbe deze
Rups, in 't begin van September 1762, ook eeni ontdekt, op eene met Eiken-Elzen-
Wiigcn . ea ?ndere boomen omgeeven Weide; ze was reets in zo verre volwaflen,
dat 2,e niet mecr wilde ecten. Ook maakre zy wel dra eene groeve oi holligheid
in de aarde, welke ik in haar verblyf ged^n had: zy bedekte dezelve met bladeren, die
z y . door middel eeniger draaden, rondsom den rand der groeve vafihechtte. Onder dit
bekleedzel veranderde zy in eene zwaite Pop. met eenß ftaartfpits voorzien; waaruit ik
echter geen Vlinder kreeg; alzo ik dezelve den 4 Maart des volgenden jaars befchimmeid
in haare verblyf plaats vond. Myne ontdekte Rups was voor 't overige iets grooter, daa
de Röfelfcbe afbeeldingi en va» onderen aan den buik evea ao rood als de zyde ftrcepeo
Ki.EEMA WN
Zde Diel iße Stüh C c
'u^iil ii||j,