6a V E R V O L G VAN DE BESCHRYVING DER R U P S E . N EN V L I N D E R S 6i
T.«. IX. De uic elkander gewilckelde Zydevaten, wlken de 2<le Fig. insgdyks ver-
Lett • "i t loopcn, zyii, als gezegd is, toc aan
/. '' " 'ging 'S' wir; tuflchen l cn m., daar mea de tweede
buiging ziet, is het diklle en tevens Oranje-geele dcel. Oe dei-de buigiii'^
wordt door «. aangeweezcn, cn hier verliezen zieh beiden, cn de dikte, en
de Oranje kolcur; waama ieder vat, tot aan zyn einde k, bykans gelykvormig,
doch in veek kronfcels en bochten, voortloopt. Gclykerwyze nii de Zy.
Worm de ftofle tot zyn Spinzel uit deze vaten trekt, zo zyn ook alle Rupfen
welken fpinnen, niet zodanige vaten voorzien. Deze ftoiTe zelve is zeer taai'
zy kan in ziedend water niet vloeibaarcr of vveeker gemaakt worden; ook
niet in de vlam van eene Kaars, die za veeleer opdroogt, en eindelyk, mct
veel knappen en (patten, verbrandt, waar öp een (tanl; volgt, als die van
verbrand hoom of hair. Waar nn deze Zydevaten, als ze van hunne ftoffe
ontledigd zyn, blyven, of wat 'er van worde, kan ik riet zeggen; doch
dewyl MALPICHIUS getuigt, dczelven nog in de Pop gevonden te hebben,
komt her niy niet onwaarfchynlyk voor, dat ze in de Mannetjes-Vlinders de
Zaadvaten, en in de Wyfjes de Eierllokken uitmaaken.
Toea ik met het nafpeuren der Zydevaten bezig was, hebbe ik oo!c wat
mauwkeuriger in opmerking genomen, de plaats, waaruit, gelyk de. Zy-
Worm, ook alle andere Rupfen den fpindraad voortbrengen; en cm dit len
Fig. 3. duidelykfte aan te toonen, hebbe ik den gantfchen Kop in de sde en 4ife Fi".
™ 4- by vergrooting afgebeeld. De 3<!i Fig. vertoont zulk een Kop van vooren;
en hier uit blykt het, dat dezelve inzonderheid uit twee verwulfde, harde,
deelen beftaat; welken deszelfs hei-flenfchaale uiiinaaken; die boven in 't
midden aan eikander zitten,- en van onderen zo verre van een verwyderd zyn^
dat 'er zieh tuffchen beiden eene driehoekige, met eene harde fchaale gevulde,
ruimte vertoone: vvaaraan de bovenlip, die den mond bedekt, hangt. Deze
twee verwulfde Kr.pdeelen zyn, hoewel glad, echter hier en daar met körte
imt !• ondereinde ziet men ter weder zyde zcs kleine, zwartblinkende,
rotid verhevcn punten, by de Letters ss.-, welken de Heer LEEUWRAHOEK
(^EpißoU ad Secieiatem Regiam Angticam &c. Seu Continuatia
mirandorum Ärcanorum Natura deteStorum &c. pag. 415. ) voor de
oogen van den Zy-Worm houdt; doch die MALPicmus flechts afbeeldt, zonder
"er iets anders van te zeggen, dan dac men denkt, dat ze oogen zyn.
D e Heer DE REAUMUR fchynt ze insgelyks voor zodanige deelen te houden,
waar door de Worm ziet: ten minfle bewyft hy, legen VALISNIERI, (die,
©nder anderen, ook om deze reden de Rupfen blind meent te zj'n, cm dat
die punien mede aan zodanige Wormen gevonden worden, die in 't gehcel
geen
»een irezicht noodig hebben, gelyk de zulken, die in de Gal-appelen en in 'CTAD. IX.
Hout wounen; ) dat echter die zelfde Wormen het zintuig van 't gezicht hebben.
Zie zyne Memoire! Tom. I. pag. 127. Ter piaatze, daar van onderen
het laatllc dezcr oogen ftaat, neemt ter wederzyde eene groote gecle klier of
uitwas, by Letter rr., haar begin; die beiden met een llomp uitlleekzel, inLeti. rr,
't midden met een helderen ring vercierd, voorzien zyn, en aan het llompe
einde twee hair fpitzen hebben. Tuffchen deze beide klieren ziet men by qq.utt. qq.
rwee Vreetpuuten, en in 't midden is de wrat, waaruit de Zydedraad p-utt, p,'
voortkomt; welken ik den Trekwrat noeme; gelyk men by de Gouddraadtrekkers
het yzer, waardoor de draad getoogen wordr, het Trekyzer noemt. De
Zy-Worm kan denzelven zo wel intrekken, als uitfteeken. In de Fig., de
o'dcrvlakte van den Kop vertoonende, ziet men alle deze eeiflgemelde deelen.
wederom. De Letters ii. wyzen de groote klieren aan, die in de voorigeX;.«, tt,
Fig. rr. gezien zyn; waarnevens de twee vreetpunten ftaan, in gemeide Fig.
met qq. getekend; en tulTchen dezen de Trekwrat met den draad vi. HeCLeit.w,
hier ovcrdwars ftaande Tanggebit, 't welk in de 3de Fig. niet zichtbaar is,,
om dat het door de bovenlip bedekt wordt, vertoont zieh nu duidelyk.. Het
bellaat uit twee gelyke, bruine, en harde deelen «a. ; welken ter p i a a t z e , „ „
daar de Worm, door derzelver behulp, de fpyze begint-te knaagen, met eene
dubbelde rei randen voorzien zyn. TuiTchen dczelven is de mond, met zyne deek
n , in diervoege geplaatll, dat de opening, waaruit de draad voortkomt, en
de opening waardoor de fpyze in de Maag gaat, van elkander onderfcheideti
zyn..
s ; »a-
Boven hebbe ik gezegd, dat het moeilyk wäre, de Zydevaten geheelyk uit
den Worm te krygen; echter zegt de Heer DE REAUMUR, Tom. I. Mem.
III. pag. 145. dat zulks gemaklyk valle; wanneer men hem een tydlang in
brandewyn legt; doch ik kon 'er toen de procf niet van neenien; aangezien. alle
m^ne Rupfen, op dien tyd reets ingeiponncn waren. Voor 't overige kan ik
niet nalaaten den Liefhebberen, die meer begeeren te wceten van deze Zy -
de-Vaten, en van de daar inzittende ftoffe, de eerllaangehaalde Verhandeling
van den Heer DE REAUMUR aan te pryzen; alwaar zy, tot hun genoegen,
veele zonderlinge en vernuftige gedachten hier over zullen vinden. Thans zai
i byvoegen, dat de twee Zydevaten, in den Trekwrat, niet tot
einen doM-gang worden, maar afgezondcrd blyven. Het bewys hier van is de
draad zelf, die uit den wrat komc; want, als men denzelven door een Vcrgrootglas
befchouwt, blykt het duidelyk, dat hy uit twee draaden bellaat,
die als aan elkander vaftgelymd zyn. LEEUWENHOEK heeft zulks , in zyne
boven aangehaalde Brieven, rcets opgemerkt; en, dewyl hy ten zelfden tyde
belpeurde, dat zulk een draad niet rond, maar p!at is, zo meent hy dit de
oorzaak te zyn, dat de Zyde zulk een fehoonen glans heeft: doch de Heer
v z JiEAUMUR is van een ander gevocien; beweerende. dat deze glans zyn
H 3 oorf
lil.i