iöo V E R V O L G TAN DE ß E S C i i R Y V ING
l-Hi. n d e dezel de ,s dien ik op XXXVI. .fgebeeld hebbe. Eindelyk ontié
dci r T w " i" een der Galappelen eene Wespe,
die der Gal- Wespe ge yk was; waarvan hy verder her volgende zegt. , Deze
,groe.ne goudblmkende Wefp is zodanig eene die zieh als Made genecrt van
, d e Made der Gal-Wespe; ora welke de harde en hoiitaeluiee Gdle gewas-
' À • bevindt voor den aanval^ener'
, andere Made. De Namur heeft, 't is waar, den ftiaden der Galwespe eene
,zeer valle woonmg gegeeven, om haar voor alle fchade van de buftenluehc
, c e behoeden; en hier omtrent (hat wel aan te merken, dat de Infeflen
, vvelkcn den Wimer ovct in de Gallen raoeten blyven, zodanige Gallen heb-
, b c n die houtachtig, of gedeeiteljk hont zyn. Maar die eigcnlle Natuur heeft
, d e . W e s p e n , waarin deze Maden veranderen, vruchtbaarer gemaakt, dan 'er tot
,voortplanting van haar geflacht vereifeht wordt; en een deel der Maden, die
, iiit de Eieten deaer Wespen voortkomen, bellerad tot voedzel der Maden van
,eene andere foort van Wespen. Dezen m heeft zy ten dien einde met een
,lang werktuig bekwaam ter doorbooringe, voorzien; waar mede zy de noff
,jonge Galappelen doorfteeken, en 'er een Ei inieggen können: uit het welke
, d e Worm ontfcat, die zyn voedzel hebben moet van den genen, om Wiens
,Wille de Galle in de eerlte piaatze gegroeid is., .
§ . II.
Dat nn dit alles, wat ik hier uit de Memoiren van den Heer De Rsaumu»
aangehaald, en waarvan ik reets ¡>1^. 193. J. ,6. gewag gemaakt hebbe, zodanig
toega, weete ik thans insgelyks by eigen ondervinding. 'Er is naamlyfc
eene foort van kleiner Wespen, dan onze Gal-Wespen; die hoog-groen vaa
koleur, en welker Wyfjes met een langen Leg-Angel voorzien zyn; waar
mede zy een Ei weeten te brengen, tot in \ binnenile der Galappelen, alwaar
derzelver Maden üggen. Uit dit Ei ontflaat vervolgens eene Made, die
zieh geneert van de Made der Gal-Wespe; nademaal zy dezelve niet eensklaps
verteert, maar allengskens uitzuigt; inv'oege dat de Made, die haar tot
voedzel vcrilrekken moet, ook nog een tydlang haar otdenlyk voedzel könne
nuttigen. Het gaat hier mede, als met eene Rups, die door eene Sluipweip
met Eieren belegd is; dezelye kan, zo lang zy v.n haare vreemde gallen niet
al te veel van ievenslappen ontbloot wordt, leeven en haar voedzel gebruiken.
Even zo ook onze Made; maar wanneer de Bafterd-Made volwaOen is, cn
nog in de Galle gevcnden wordt, zal men 'er weinig van de Made der Galwespe
uieer in belpeuren.
S. 'Ï.
Ltn. A.
^ ZuV.: eene Baiîerd- Made %vordt zelden grooter, dan ry op Tah. LTII. by
¿ « ( . ' c Leiters ^ en B. afgebecld is; en die ik in de f lg. Letter C. by vergrnotiiig
DER R Ö P S E N EN V L I N D E R S .
ring vercoone. Het diinne eii ipitzc cinde, 't welk in deze Fig. om hoog Tao.
ftaat, is het aehterlyf, en aan 't onderlie llompe ded zit de kleine Kop. Aan'-'"'
het- middellyf ontdekt men in 2 reien vyf paar wrat^es, welken de Made
echter dermaate kan intrckken, dat 'er niecs van te zien zy. Ook komt het
my, dcwyl deze "Made veel gezwindef, dan de Made der Galwespe, in 't
kruipen is, niet onwaarfchynlyk voor, dat die wratjes haar tot pooten dienen.
is eenigzins geclachtig- graauw van koieur; doch wanneer ze zieh, voor
haare verandering in eene Pop, van den drek onriedigt, wordt ze niet alleen
gecler, maar ook iets kleiner, gelyk de Fig. A. uitvvyih Zo dra zy in eene
Pop veranderd is, heeft ze de gelykheid van de Fig. Letter D.\ v/elke daidelyk-
•he.dshalve by Letter £. vergroot te zien is; zynde van eene bminachtigoranjegeele
koleur. Na dat ik veelen dezer Poppen te zamen gebragt , en 'er binnen
drie wecken de Wespen nit had zien voorikomen, vond ik beiderlei geflacht
onder dezelven ; waarom ik 'er ook een Wyfje en een Mannetje van afgebeeld ¿^^^ ^
hi.bbe. Letter F. venoont het eerlle, en Letter G. het laatfte; ze (laan beiden,,, c.
in haare natuLirlyke grootte; doch by Letter U. is het Wyfje veel vergroot
te zien. Dit laatlle hebbe ik in die geilalte gedeld, in welke het voorkomt,
wanneer 't bezig is, om, met behulp van zynen langen Legangel, een Ei in
den jongen Galappel te brengen. Deze lange Legangel heeft, van vooren,
aan de ondervlakte van 't aehterlyf zyne inleding; waaraan hy anders, buiten
dat gebruik, zeer digt geilooten is, derwyze, dat hy nog tamelyk verre achteruitileeke
; doch het Mannerje by Lettei- G. is 'er niet mede voorzien. Beide
hebb..n ze eene zeer fchoone groene en goudblinkende grondverwe; de oogen
2yn rood - bruin, de zes pooten geelachtig, en de fprieten waren vooraan.
dikker, dan aan den wortel, en daarby kolfachtig.
S- 13-
Dat de tegenwoordige Wespen dezelfden zyn', welken de Heer D e R-eaumur
ook in de bovengemelde Galapp.kn gevonden heeft, daar aan twyffelj ik in
geencn deele. En fchoon hy de inleding des Angels, waar van ik het eeril
gcwag gemaaiit hebbe, niet bc-fchryve, hebbe ik echter, 't gene hy van deze
Wtspe zegt, hier boven zo wydloopig aangehaald, om in alle gevallen een
bcwys te hebben, tegen dezulken, die my mitTchi.n eener dwaaiinge mogten
befchuldigen. Ik doe dit te meer, daar ik de VVelp, welke de Heer Frisch
voor 't Mannetje onzer Galwespe houdt, voor eene andere opgeeve.. Want na
dat hy 't Wyf j e van onze Gal'vespe gemeld heeft, zegt hy, in zyne Bel'cdryving
van allerleie Infeften, II. Deel. pag. 21.: Deze '¡Vyfjes vindt men veelvuldiger,
dan het mannetje; das eenigdns anders van geßalte, en aan '/
lyf blinkend groen is. Doch deze blinkend groene Wefp is geen waare Galwefp;
het welk niet alleen uit myne befchryving blykt, maar ook beveiligd
wordt, door het geen 'er de Heer De Reaumur van zegt. Bvaldien ieniand
het echter nog met den Heer F r i s c h houden, en beweeien ' wi lde, dat 'er
K-k 3 ook