IS V E R V O L G VAN DE BESCHRYVING O E R R U P S E N EN V L I N D E R S . «5
T». II. vervolgens in haare volle grootte en fchoonheid te befchouwen. De eene,.
toen zy op haar grooifte en fraaide was, zette ik in Brandewyn; dien ilc,
volgens hec voorfchrift van den Heer DE REAUMÖR, mec water en zuiker toebereid
had; oni dus, zo veel immers raogeiyk was, de verandering der kokuren
ce verhoeden; het welk ook in 't vervolg vin tyd niet nutloos geweelt
is. De andere dezer twee laatfte Rupfen was gevolglyk de eenigile, omtrent
welke ik de gelegenheid had, om haar tot aan de Verandering te voeren.
Deze, na dat zy des voormiddags, in haare verandcrings-koleur, het eeten al
verlaaten, en voorts eenige uuren onder de Klok over de aarde rond gekroopen
had, begaf zieh omtrent den avond, tegen myne verwachting, weder in
de hoogte, en aan 't Ligullertakje; doch zonder 'er iets van te nuttigen. Een
paar uuren op hetzelve llil gezeten hebbende, begonze weder onrullig te worden
; invoege dat ze zieh geduurig met den Kop en 't halve Lyf bewoog.
Dit deed my met alle oplettendheid toezien; en ik befpeurde eindelyk, niet
zonder verwondering, dat 'er, uit de bovendeelen van haar lyf, eene tamelyke
menigte van een witachtig, kleeverig fap, voortkwam, of in kleine druppels
uitfieperde; waar door ze zeer afgemat feheen; dermaate dat ze eindelyk den
Kop en den Hals liet nederhangen. Ik befchouwde dit vreemde voorval met
leedweezen, en rekende myne fchoone Rups al verlooren. Eenigen tyd daarna
faekwam ze weder, richtte den Kop in de hoogte, en beftreek, door behulp van
den Kop, met dat lymig vocht, den Hals en de overige deelen van haar Lyf,
zo verre zy die bereiken kon; kroop naar beneden, en begroef zieh den
»olgenden dag in de aarde. Na dat deze myne Rups weder bygekomen was
van 't voornoemde zeldzaam toeval, het welk ik niet zonder reden als gevaar-
]yk aanmerkte; te meer, dewyl ik 'er geen ondervinding van had; en toen ze,
ntar oogenfchyn gezond in de aarde gekroopen wäre; kwam ik op de gedachten,
dat dit toeval niet zo zeer eene zieke gefteltenis, als wel eene wyze
fchikking des Scheppers ten gronddage mogte hebben. Het is bekend, dat
alle de Rupfen dezer ClalTe, ten minrten voor zo veel ik weete, zieh ter veranderinge
in de aarde begeevcn; en dat zy dezelve ten dien einde met den Kop
moeten doorboorcn. Derhalve ben ik niet vreemd van te denken, dat deze
Rups, ter geniaklyker uitvoeringe van dien arbeid, haare voorfte deelen met
het gemeide fap vooiaf befmeert; haare huid hier door gladder doet worden,
om des te betcr tegcnftand te Heden aan de ruwe aarde; en zieh dus tot de
aanftaande reize over 't algemeen bekwaamer maakt*. Men gelieve hier by
op-
* Ik zelf hebbe dei£ byzondere cigenfchap nog niet aan haar opgcmerkt; maar ik denke, dat
dit uitgezwccte fap. waarmede de Kups zieh befmeert, veel eer ten dienfte der Poppe,
welke reers in haar verb rgen 2.it, ftrektj te weeten , op dat dezelve des te gemakiyker
door de huid heen dringen, en de huid te beter fchenren en atftrooken könne. Ondertusfchen
hecfc nicn nog aan te merken, dat het uittweeten van een vochtig Äp delcr Rupfe
niet alleen eigen is; maar ook b j ecuige anderen dezer ClaiTe , wanneer ze naby de Verandering
zyn, plaacs hecft i als ten voorbeelde by de hiema volgende en op Tab. V. afgebeeldc
Ligufter - Rups > en mcer anderen,
KLEIUANH.
optcraerken, dat ik geen gelegenheid gehad hebbe, om dit geval ooit, danT/i. tt
aan deze enkele Rupie waar te neemen; nademaal 'er drie van de vyf by my
geen fpyze meer genuttigd hebben; en ik de Vierde in Brandewyn gezet had.
Ik geeve gevolglyk myne gedachten deswegcns, enkcl als een venBoe<icn of
eene giffing, ter nadcre onderzoeldnge van anderen over. Wyders moetc ik
nog bekennen, dat ik de gemeide omilandighcden ook aan geene andere Rups,
noch van deze, noch van andere Claflen, ontdekt hebbe,.
De bekende en niet minder fchoone Rups is in dezcn Zomer
veeivuldig by ons geweeft; zy heeft in der diiad, zo wegens haare Violet-koleurige
ftrcepen, als groene verwe enz. zeer veel overecnkomll niet de Jasmyn
Rups: doch, fchoon ik in deze maand veelcn ter veranderinge gebragt, en op
alles naauwkeurig toegezien hebbe, bcn ik nochtans aan geen van allen zulk,
of diergelyk een toeval gewaar geworden. Myn Jasmyn-Rupfen volwailcn, en
wel uitgeftrekt zynde, hadden alle de iengte van volkomen 5 duim; maar de
bekende Lignrter-Rups is niet langer dan 3 en een half duim. Eindelyk kan
ik niet nalaaten nog te melden, dat 'er onder myne 5 Jasmyn - Rupfen ook
eene gewecft is, die, in plaats van (choon groen, graauw van koleur, en ook
in de tekening van de anderen onderfcheiden was. Hee kwam my inzonderheid
merkwaardig voor, dat ze aan de drie voorile leden, welken aan andere Jasmyn
Rupfen enkel groen zyn, zonder eenige tekening, insgelyks zvvartachtig,
en wel regelmaatig, naar boven toe getekend was; en dus had ook de hoornaehtige
Kop eenige bvzondere tekeningen. Dewyl ze zieh zo fehielyk, na dM
ik ze ontvangen had, in de aarde begaf, hebbe ik dezelven, tot myn leedweezen,
niet können laaten afmaalen. Doch thans hebbe ik den Pot, waar in
ze begraaven ligt, byzonder getekend; om met Gods hulp te zien, of ook de
toekomende Vlinder van anderen door de tekeningen onderfcheiden zal zyn.
De tyd laat my nu niet toe, meer over deze aangenaame Rupien te denken
of te fchryven: en van hoe gering eene waarde dit Nabericht ook aan en
voor zieh zelve zy, het zsil evenwcl nog dit nieuws vervatten, dat de JasmyHRups
ook op den Liguiler aail.
Verder fchreef my de Heer Dr. GLADBACH, den 9 OSoher 1758, dat hy
ro gelukkig geweeil was, van, in de Maand September, uit twee overheerlyke
Rupien van den Doodshoofd - Vlinder, twee volmaakt gezonde Poppen tc
krygen, en nu met verlangen afwachtte, of hy 'er nog voor den Winter de
Vlinders uit zou zien voorckomen. Hem wierd naamlyk den 22 ^ugußus aangediend,
dat 'er aan den Solanum efculentum vulgare, of zogenaamde Aardpeeren,
Aardappelen, of Varkensbrood, eene fchoone groote Rups zat, welke
zieh van de groene bladeren van dit Gewas tot fpyze bediende; en toen hy
'er zelf na zag, bevond hy de zaak werkelyk zo te zyn. Oe eerile Rups
veranderde den 11 September in eene Pop; en den 23 dier Maand verkreeg
hy uit dezelve een fchoonen Doodshoofd - Vlinder van 't Manlyk geflacht; eft
den 25 van dii zelfdf Maand bekwam hy den anderen: waaromtrent der opmerkinge
waardig is, dat deze Vlinder nog zo last in 't jasr volkoaei) gewpr'
C 2 den