?l!f
438 V E R V O L G VAN DE B E S CHRYVING
TAB. maate dat de tyd der uitbreekinge des Vlinders nadere; 00k is ze eer rtyf dan
lyk; en aan 't einde drangt zy eene k XLVII. lig, beweegelyk; leine fiaartfpits. Na vcrloop
van drie vveeken kwam 'er, in 't begin van Augußus, eeii ongemeen fchoone,
doch my reets bekende, Nachtviinder iiit te voorfchyn. Dit was my nochtaHS
des te aanftenaamer; om dat ik al voorlang, en na veel gedaatie moeite, eindelyk
de hoop verlooren had, van deszelfs Riips te vinden, en de a:antfche
verandering van dit Infea te können befchrvven.
J-'/f. 4. De 4''= F'g' vertoont ons dezen fraaien Vlinder in eene zittonde gertalte,
waarin hy gewoon is zyne bovenvleugelen, gantfch plat nederliggende, te diua-
^ ' i . 5- g™- De 51JC .Kg. laat ons denzelven vliegende zien, met uitgebreide vleugelen;
en in die gedaante geeven hem de onderilen , wegens hiiniie hoog-carmynroode
koleur, een praciirig aanzien. Dezelven zyn met drie ongelyke
zwarte vlakken, en aan den baitenften hoek nog met twee roode vlakkcn,
voorzien; v.'aarran de eenegrooter is dan de andere. Het niet al te dikke achterlyf
heeft eene diergelyke hoogroode koleur; en 'er loopt, door deszell's midden,
een fmalle zwarte ftreep, in de ¡engte, tot aan "t uiterfte lid, dat geheel
zwart is. De bovenvleugels hebben eene zwarte grondverwe; die in 't blaauwachtig
groene fpeelt; en waarin eenige vlakken van tweeerleie koleiiren gezien
worden. Ze zyn meerendeels Ipierv;it, en van verfchillende grootte; doch
de overigen, flechts drie in getal, hebben eene frifche oranje-geeie koleur;
intuiTchen is de middeliie r.lleen half oranje - geei, en half wir. Het voorlyf
heeft, benevens her eeriie lid van 't achterlyf, een even zo groenblinkenden
zwarten grond; maar in 't eeritgeraelde ziet men op de bovenvlakte twee
fchoone oranje - geele flreepjes, hoedanigen 'er 00k by zommigen op het eerlle
lid van 't achterlyf befpeurd worden,- gelyk de 4de Fig. aanwyff. Zy heeft
een tamelyk kleinen kop; dezelve iteekt echter wat vooriiit; en is met de
fceido hairvormige iprieten, benevens de zes biiigzame pooten, 00k zwart.
Zo gezwind als de Riips in 't kriiipen was, zo langkzaam is de Vlinder in
't vliegen; 't welk hy alleen by nacht, en zomwylen ook in de morgen-en
avondfchemering, doet. Het onderfcheid van 't geflacht is hier flechts aan de
verfchillende dikte van 't achterlyf te kennen; want wat de koleuren en tekeningen
betreft, dezelven zyn in beide de geflachten eenerlei. Na de paaring
legt het Wyfje zyne Eieren weder aan de bovengenoemde gewalfen; waarop
de jonge Rupfen nog voor den Herfll uit den dop komen, en zieh zo lang op
de gewalTen ceneeren, als de koude haar zulks toelaat.
DER R U P S E N EN V L I N D E R S . 239.
6.
Het gewag maaken van het onderfcheid des geflachts, doet my aan eeneTAr^
misvatting gedenken, die ik in 't Eerfte Deel, in de twcede Clafle der Nachtvogels,
Tab. XXXVIII. §. 3. Fig. 4. fag. 381. gehad hebbe; alwaar zo wel
het Mannetje als het Wyfje voor eenerlei opgegeeven is. Doch ik hebbe nu
eerft ontdekt, dat het Mannetje dezer foorte van Vlinders niet alleen donkerer
van koleur, maar ook kleiner is, en vedervormige Sprieten heeft. i.-.' -II
De volgende Tab. XLVIII. vertoont -uiererkie byzundere
foortm van Rüpsen, die tot de tweede Claß'e der
Nacbtvtinders heboor^en.
„ ' ' I ' ^ ' e n vollen ovortnigd zynde, dat het den Liefhebberen rayner Na-
I „fjmiyke Hiflorie der Infeäen niet onaangenaam geweeil is, dat.
„'ik, op de voorgaande Plaaton van dit Deel, nu en dan eenige enkele Vlin-
„ders, welker Rupfen my nog niet bekend waren, afgebeeld onder 't oog
„gehragt hebbe; zo hoope ik ook, dat het denzelven niet ongevallig zal zyn',
„wanneer ik, op eene diergelyke wyze, eenige enkele fchoone Rupfen voor-
„draage. Te weeten, zodanige Rupfen, welken 't my tot nu toe niet moge-
„ lyk geweeil: is ter veranderinge te brengen. Ik hebbe dezelven ten deele reets
„voor veele jaaren gevonden en gekend; maar ze zyn my ook ten deele, na
„ dat ik ze eens gezien had, nooit vieder te vooren gekomen. Deze XLVIIItte
„Tab. vertoont dan vooreerft:
De brm:ie-Kvvs met den hreeden zvitten Ruggeßreep, en
tiuee zwart-en witte Ruggeborßcis.
De tegenwoordige Rups is my reets voor seht jaaren, naamlyk in 't jaar^^,^
1743, door een rayner Begunfligers, die zieh op het Land onthield, toege-xLVIir,
zonden; met een bygevoegd bericht, dat dezelve op een Voorenboorapje gevonden
was. Ik • hebbe haar ook met deszelfs fpruitjes of tapjes gevoed, en
tot haar volledigen wasdom gebragt. Zy veranderde in eene Pop; maar dezelve
•llierf; en ik ben deze Rups federt dien tyd niet weder deelachtig geworden.
Haa