i 6 V E R V O L G VAN DE B E S C H R Y V I N G
1
F
Tau, II. kenn onzer Vlindors. DIt is niec veel zwanrdor clan 'c gene de bonto Julius-
Kevers, door 't wryven der Vleugd-dckzelen over 't Achterlyf, cn de zogcnaarnde
Hoiitbokken, of Hoiukevers, door het te zamcn «-ryvcn van inin acht
e r - e n voorlyf niaaken. De Heer DE REAUKUR mcenc waargenometi te hebben,
dat liet kennend geliiid van onzen Vlinder vcroorzaakt wordt, door het wrvveii
der, beide Baartfpitzen aan den Slurp oi 2uiger, die tuOchen dezclven ilaac"^.
Ik Iiebbe 'er de proef nict van können neenien; dewyl ik maar een Vlinder
van dit flach magcig was, dien ik liefil behoiiden wilde; en ligdyk had können
bederven, byaldien ik hem te dikwyls tot kennen bevvoogen had. Doch hoe
overtuigcnd de proeve van den Heer DE REAUMUR ook fehyne; het is ray
nochtans altoos voorgekomen, dat ik, waiineer niyn Vlinder kcrmde, mcer beweeging
tnlTehen hei Borliftuk en het Achterlyf, dan tuOchen den Zuiger en
de Baardfpitzen befpeiirde. Veelligt ben ik nog zo gelukkig, dat ik eerlang
weder zodanig een leevenden Vlinder niagtig worde; en dit zo zynde, zal ik
niet nalaaten, de zaak naauwkeiiriger te onderzoeken, en 'er mynen geeerdeii
Leezeren nader bericht van mede te deeicn.
N B . Vermits de Heeren TESDORPH lut Lübeck, cn Dr. GLADBACH
uit Jena, my met eenige Aanmerkingen, nopens deze
K l i p s , vereerd hebben, zo oordeele ik her niet ondienilig,
h i e r nog te pLiatzen het volgende
N A B R I C H T
Van de J A S M T N - R U P S.
Zeker Tuiiinwn (das fchi-yfc de Heer TESDORPH) bragt ray op den i8
Auguftus dea jaars 1756 ecne zeer grootc Rups, die, naar de koleiir tc oor~
deeleu, reets 11a by de vemndering was. Ik verheugde niy ceti hoogllen, cocn
ik wel dra bemerkte, dac ik de zo prachtige Jasmyn-Rups voor my had-
\vel„
* Diergdyk cen kermend gcluid, als dat van den Doodslioofd - Vlinder, is ook eene cigenfcliap
ayncr Rupfe; alhoewel her zeldzaamer, zwakker, en allcen by de eerüeaanraaking gehoord
Wörde; het fchynt my toe, dat zc zulks met het Gebit maakcn. Of wyders ook de Pop van
dezen Vlinder eeoig geluid geeven könne, kan ik, by gebrek van de vereiichte cndervindingi
nog mec zo veel zekerheids niet leggen, als ik het wel van eene tot de twecdc
Claffc 'er Dag-Vlinders behoorende Pop, (die ik met haare Rups cn Vlinder in mync
Byvoegzelen xal vertoonen,) beweercn kan. Ten aanzien van de vlak dezes Vlinders, die
«cn Dood:,hoofd verbeeldt, zal ik alleenlyk nog aanmerkenj dat zy menigraaal na bruiner»
«Jäia witt€r is, d»n dezc Afbedding dcielve verioont.
K L E E M A N N .
B E R R Ö P S E N EN V L I N D E R S . 17
welke mv, in niyn leven, nog nooit onder 't oog gekomen was, cn daar ik,TA.. lt.
•m ons Gewell, ook geen hoop op fchepte. Myne eerfte en zeer namtirlyko
vraa-r aan den Tiiinman viel over het Gewas, op het welke hy die Kups gevontien
had. Op de gewoone Salade, gaf hy my ten antwoord. Dit kwara my
riet wel begrypelyk voor; dan my Icboot echter teffcns te binnen, dat hy ze
wel by de Salade op de aardc kon gevondcn hebben; vermits de Rups, zo
wel uit hoofde van haare verbleekte koleuren, als om haar onruliig gewoel ,
naby de Veranderlng fcheen te zyn; des 't wel weezcn konde, dat ze al
eenige dagen over de aarde rond gekroopen had. Ik vraagde hem vorder, ot
-hy ook Jasmyn-boomen in den Tuin had? dewyl de bladeren daar van, voor
z o veel ik wite, haar alleen tot voedzel dienden; waarop hy necn zeide;
met byvoeging dat hy deze Rups den voorigen nacht 6 Moeibezien bladeren
had gegeeven; welke zy ook allen verteerd had. Doch dit zal ik nooit gelooven,
al wäre het allecn daarom, dat hy de Riips des voorigen daags op
den grond, en wel in die verlepte koleuren, gevonden had; als in welke
koleuren diergelyke groote Rupfen, na dat ze haare Planten eens verliaten
hebben, niet raeer eeten; gelyk den Liefhebberen, die de Infeäen met opmerking
befehoiiwen, over bekend is. Ik liet hem nochtans, om van alles
verzekerd te zyn, terftond eenige Moerbezien - bladeren haalen,- en gaf zehaar
in de tegenwoordigheid van den Tuinman; maar zy at 'er niets van. Hierop
vcrzocht ik hem, dat hy eens rond zien zoii, of niet miffchien hier of daar
echte Jasmynboomen, en bygevolg meer diergelyke Rupfen, waren; dewyl
het ligt gebeuren kon, dat deze Rups, uit cen nabuurigen Tuin, over den
grond, in den zynen gekroopen was. Ook hield ik het voor zeer waarfchynl
y k , dat de Moeder dier Rupfe meer dan edn Ei aan de Plant, waar van
deze haar voedzel genooten had, gelegd zou hebben; en dat ze allcen daaraan
te vinden zouden zyn; zo ze niet allen reets, om te veranderen, in de aarde
gekroopen waren. Hier op zette ik myne Rups terllond in een Pot met aarde
gevuld, onder eene witte heldere glazenKlok, waaronderzy zig ook, omtrent
middernacht, voor myne oogeti in de aarde begroef. Nu was 'er niets dat my
ongcruller maakte, dan de nieuwsgierigheid, om te weeten, op welk eene
Plant deze Rups die grootte verkreegen had. In deze ongeruftheid, en zonder
hoop van myne nieuwsgierigheid ooit te zullen voldoen, bleef ik tot den aoflco
der gemeide Maand; wanneer de voomoemde Tuinman my onverhoopt buiten
gemeen verheugde, door nog 4 Rupfen van deze foort te brengen. Mec dit
vergenoegend gezicht bcgon ook, op het oogenblik, myne hoop te herleeven,
dat ik nu hooren zou, wat toch het voedzel dezer fchoone Dieren geweeft
was, het welk ik dan ook ten eerllen vraagde; en waar op ik ten antwoord
kreeg, dat hy ze aan den Ligufler gevonden hid.
Twee van deze Rupfen hadden reets de koleur der Veranderinge gezet,
sten ook niet meer, en kroopen, na een paar dagen, in de aarde. De beide
anderen waren, tot myne grootfte blydfchap, nog niet volwaflen, en fchaften
greetig van den Ligufler. Hier door had ik aan dezen het vermaak van ze
•¡de Deel, ifle Stuk. C ver- 1